Pagina:Conscience, De omwenteling van 1830 (1882).pdf/72

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

rust zult gij hebben: meteenen zal ik u de kapot eens voor goed uitkloppen: elk half uur zult gij knoflook eten, dat u hooren en zien vergaan!"

Met het aangezicht naar den muur gekeerd, stond ik in eenen hoek der donkere kamer; tranen vloeiden uit mijne oogen, en ik sidderde in de gedachte, dat de sergeant mij een ongeluk zou doen.

Niet lang bleef ik aan mijne wanhopige gepeinzen overgeleverd; onvoorziens rukte de hand mijns vijands mij geweldig uit den hoek en smeet mij met eenen krachtigen zwaai tot aan den anderen kant der kamer. Opnieuw begon hij mij te slaan en te stooten, totdat hij weder, om te rusten, zich van mij vewijderde.

Zoo duurde het den ganschen dag.

Alhoewel ik deze bemerking slechts later maakte, was het echter klaarblijkend, dat de sergeant mij niet ernstig wilde bezeeren; want met al zijn slaan en schudden voelde ik toch geene blijvende pijn aan mijne leden.

Op dit oogenblik echter deed mijn verschrikt gemoed mij gelooven, dat hij zich wel vast voorgenomen had, mij dood te martelen; en het was met ijzing, dat ik den avond zag dalen, in de overtuiging, dat mijn vijand mij des nachts zou kunnen doodslaan. Ik had reeds meer dan eens op wanhopigen toon om hulp geschreeuwd; doch de schildwacht voor de deur, noch de lieden uit den huize schenen er aandacht op te geven.

Het was reeds duister in de politiekamer, toen de sergeant opnieuw tegen mij inviel en, onder het schokken en schudden, mij voor de eerste maal zulke gevoelige pijn veroorzaakte, dat een schreeuw der smart mij ontvloog. De overtuiging dat mijn laatste uur gekomen was, voerde mij tot eene zinnelooze vertwijfeling, en bracht eenen ganschen omkeer in mijn gemoed. In blinde razernij ontstoken, begon ik mij met verrassend geweld te verdedigen: ik stompte met vuisten, ik krabde, ik beet, ik scheurde als een zwak dier, welks krachten door de vrees des doods zijn verdubbeld.

Met verbaasdheid liet de sergeant mij los, om het bloed te stelpen, dat hem ten neuze uitvloeide; hij bulderde, vloekte en dreigde met verschrikkelijke woorden, dat hij mij onmiddellijk den hals ging breken; doch ik, sidderend van ontroering, zeide hem op heeschen toon:

"Kom, ik verwacht u, ik ben gereed, mijn leven ben ik moede; maar ik zal het u duur verkoopen Kom, dat het eindige! Kom!"

Hij schoot inderdaad op mij toe en gaf mij eenen bedwelmenden vuistslag op het voorhoofd; ik boog wel de knie onder zijn geweld, maar even ras sprong ik in de hoogte en begon opnieuw in het wild te slaan, te stampen en te krabben. Ik moest mijnen tegenstrever zeer pijnlijk in het aangezicht getroffen hebben, want hem ook ontsnapte een kreet der pijn, en hij verwijderde zich voor goed van mij.