Pagina:Conscience, De omwenteling van 1830 (1882).pdf/9

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

veel van Gods goedheid en vertelde hem, honderdmaal opnieuw, allerlei aardige vertelsels, welke het kind met vurige gretigheid aanhoorde, vooral als zij van wonderbaren of bovennatuurlijken aard waren.

De arme moeder, overtuigd dat haar zoon eenen zekeren dood was toegewijd, en hem willende bereiden tot het uiterst oogenblik, sprak hem onophoudend van den schoonen hemel daarboven, en maakte hem van dit ander vaderland de eenvoudigste, maar tevens de verleidendste schilderingen. Het was een prachtige lusthof vol schoone boomen, waarvan men naar begeerte de blozende vruchten mocht plukken; het waren vlietende beken, helder als kristal, waarop lieve bootjes vol kinderen wiegelend dreven. Daar speelden men met de engelen; daar hoorde men onverpoosd eene onzeglijk schoone muziek; daar was men nooit ziek; daar kende men verdriet noch smart; men was er licht als een vogel, want men had er vleugelen, en men werd er zelf een engel; en de goede God wandelde door den schoonen hof en deelde glimlachend suikergoed uit, zoo lekker en zoo zoet, dat het niet te zeggen is. Bij deze schildering zag het kind met verbazing zijne moeder de woorden uit den mond, en wenschte innig om het oogenblik van zijn vertrek naar het andere vaderland, dat men zoo prachtig en zoo verleidend voor zijne inbeelding schetste.

Omtrent den ouderdom van zeven jaar gebeurde er, volgens de voorzegging van M. Tartare, een beslissende omkeer in de gezondheid van Hendrik. Zonder sterk te worden, kreeg hij allengs het gebruik zijner leden terug, en kon leven als de andere kinderen zijner jaren. Hij trad alsdan met zijnen broeder in eene lagere school en deed er zulke snelle vorderingen, dat hij welhaast zijne medeleerlingen vooruitstreefde. Op hetzelfde tijdstip trof hem een groot ongeluk: de dood ontrukte zijne goede moeder aan zijne liefde...

Zijn vader, onder wiens leiding hij nu zou opgroeien, had gansch bijzondere gedachten over de opvoeding der kinderen. Hij meende, dat men zooveel mogelijk hunnen geest evenals hun lichaam zich moet laten ontwikkelen door eigene ondervinding en eigene krachten.

Hendrik had diensvolgens eenen vrijen loop en kon naar lust tusschen de straatjongens der wijk zich mengen, des daags met hen op de naaste markten spelen, of ze des avonds op den keldermond der ouderlijke woning rond zich verzamelen, om er op beurt vertelsels te vertellen. Wat men hier verhaalde, was niet van Blauwbaard, van het Ezelsvel, of van eenige andere volksvertellingen, uit Fransche boeken vertaald. Het waren meest legenden en overleveringen, gehecht aan eenig gebouw of straat der stad. Het spreekt van zelf, dat spoken, tooverheksen, mirakels en allerlei bovennatuurlijke wezens en voorvallen daarin eene voorname plaats bekleedden, en dat er elken avond van het na-