Pagina:Constitutie voor het Koningrijk Holland (1806).pdf/11

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd


Art. 24.

De Regent zal voorzien zijn van eenen Raad van Nationalen, waarvan de zamenstelling en attributen bij eene bijzondere Wet zullen worden bepaald.

De Regent zal niet persoonlijk verantwoordelijk zijn voor de daden van zijn Bestuur.


Art. 25.

Bij den dood des Konings zal het toevoorzigt over de Persoon van den minderjarigen Koning steeds toebetrouwd zijn aan de Koninginne Moeder, en, bij ontstentenis, aan zoodanig Perfoon, als daar toe door den Keizer der Franschen zal worden aangewezen.


Art. 26.

De Koning heeft, bij uitsluiting en zonder restrictie, de volle uitoefening der Regering en van alle de Magt, benoodigd om de uitvoering der Wetten van den Staat te verzekeren, en dezelve te doen eerbiedigen.


Art. 27.

Het Generaal Bestuur des Koningrijks is onder het onmiddelijk toevoorzigt van Ministers van Staat : de Koning benoemt dezelve, en bepaalt hun getal en werkzaamheden.


Art. 28.

De Koning heeft de aanstelling en benoeming der Groot Officieren van het Rijk : Hij regelt hun rang, getal en attributen.