Pagina:Constitutie voor het Koningrijk Holland (1806).pdf/17

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Art. 50.

De Eed des Konings luidt aldus :

„ Ik zwere, dat ik de Constitutie van het Koning-
„ rijk zal achtervolgen; dat ik de integriteit van
„ deszelfs Grondgebied zal handhaven ; dat ik zal
„ eerbiedigen en doen eerbiedigen de Vrijheid van
„ Godsdienst, de gelijkheid van Regten, en de
„ ‬Staatkundige en Burgerlijke Vrijheid ; dat ik
„ geene Belastingen zal opleggen , dan uit krachte
„ der Wet, en dat ik in mijne Regering geen an-
„ doel zal hebben, dan eeniglijk de bevorde-
„ ring van het Belang, de Welvaart, en de Roem
„ der Natie".
 
 

DERDE AFDEELING.

Van de Wet.


Art. 51.

De Wet wordt in Holland vastgesteld door zamenstemming van den Koning en het Wetgevend Ligchaam.

De Koning kan in sommige gevallen door de Wet speciaal worden geautorifeerd, om het Wetgevend gezag, zonder de medewerking der Vergadering van Hun Hoog Mogende, uit te oefenen.