Pagina:Constitutie voor het Koningrijk Holland (1806).pdf/31

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

duizend Guldens, Hollandsch contant Geld, ieder maand bij twaalfde gedeelten, maandelijks te betalen.


Art. 4.

Ingeval van minderjarigheid, zoo behoort het Regentschap van regtswege van Hoogstdezelve, aan de Koningin. Bij ontftentenis zoo wordt de Regent van het Koningrijk door den Keizer der Franschen, in hoedanigheid van altoosdurend Opperhoofd der Keizerlijke Famille, benoemd uit de Prinsen van den Bloede, en, bij ontstentenis , uit de Nationalen van het Land.

De minderjarigheid der Koningen eindigt met den volkomen ouderdom van achttien jaren.


Art. 5.

Het Lijftogt-goed van de Koningin zal bij Huwelijksche Voorwaarden bepaald worden. Voor ditmaal is overeengekomen, dat hetzelve zijn zal van eene jaarlijksche somme van tweemaal honderd en vijftig duizend Guldens, dewelke uit het Domein van de Kroon opgebragt zal worden. Deze somme afgetrokken zijnde, zal de helft van de overblijvende inkomsten van de Kroon dienen tot bekostiging van het onderhoud van het Huis van den minderjarigen Koning, terwijl de andere helft voor de onkosten van het Regentschap zal zijn.


Art. 6.

De Koning van Holland zal altoosdurend Groot-Dignitaris van het Keizerrijk zijn, onder den Titel van Groot-Connetable.