Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/102

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Ja, Grieks... ik zie de letters... Ik stond altijd honderd maal op; een vlieg leidde mij af, en ik heb nooit eigenlijk gestudeerd, ik pompte het me in, alles twee weken voor mijn examen, geholpen door Max Brauws... Brauws...! Waar zou de vent nu zitten... Ach je oude vrienden... Ik kòn niet studeren... zonder Max Brauws was ik er nooit gekomen... Ja, waar zou de vent nu zitten... Maar hij studeert met een rust, een ijver... Hij is een aardige jongen... Ach, als hij maar wat meer jeugd had, wat vrolijke jeugd om zich heen... Als het hem maar niet knakt voor later, die ernstige kinderjaren, tussen zijn ouders, die altijd kibbelen... Ik hou me soms in, voor hem... Maar het gaat niet, het gaat niet... God, kerel, wat zit je te werken! Ik denk, dat ik hem even wat vraag... Of neen, ik zal het toch maar niet doen: dan trekt hij zo ernstig zijn voorhoofd samen, als ben ik het kind, dat hem hindert, en als is hij de papa... Kom ik steek nog een sigaret op... En Van der Welcke, door de wolkjes heen van zijn vierde sigaret, zag naar de rug van het kind. In het licht van de lamp op tafel boog zich zijn jonge krulkop over zijn boeken en schriften heen, met een aandacht, als waren de Griekse werkwoorden des werelds heil, en onder zijn stoel zag Van der Welcke de donkere kous-kuiten krampachtig samengeklemd, als wijdde Addy zich aan de werkwoorden met iedere zenuw en spier...

En van der Welcke, wat zenuwachtig, om zoveel rust, stilte, ernst, twee uren lang, werd jaloers van de werkwoorden en, eindelijk opstaande, zich niet inhoudende meer, zei hij plotseling met zijn hand op Addy's schouder, en wat vaderlijkheid in zijn stem die toch aarzelde...

— Werk je niet te lang achtereen, mijn jongen...

 
 

XVIII


Of dan zeide Constance, na den eten:

— Ik ga naar oma: breng je me even, Addy...

Maar hij was heel rechtvaardig: het was de beurt van papa...

— Moesje, ik heb vanmiddag met je gewandeld.

— Nu, wat geeft dat?

— Ik ga nu wat fietsen met papa.

Dan werd zij bleek van jaloezie.

— Zo, meet je zo je gunsten af?

Hij gaf haar een zoen, maar zij boudeerde, zei, dat zij dan wel alleen zou gaan, met de Scheveningse tram, die bracht haar voor het huis van oma.

Maar hij trok haar op zijn kleine knieën.

— Laten we dan eerst wat vrijen...

— Neen, laat me nu maar...