Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/110

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

de grondslag is altijd — al is dit soms ook verborgen, voor de kinderen... Om hun geluk... Maar dan... Constance... dan moeten wij ook een beetje beloond worden, en onze kinderen gelukkig zien... Voor al onze moeite, drukte, omslag, vermoeienis, voor al het geld, dat wij uitgeven... willen wij dan ook onze kinderen wel eens gelukkig zien... En ach, als ik dan...

De tranen vulden haar ogen.

— ...Als ik dan Otto en Francis zie, Otto ontevreden, Francis ziek; Louise, treurig om Otto, van wie ze zoveel houdt... Emilie nu getrouwd, maar hoe, mijn God, en waarom; Marianne nerveus en onvoldaan en Henri ook zo melancholiek — dan denk ik: waarom hebben wij ze allen, onze kinderen, voor wie wij leven, denken, rekenen... en was het maar niet beter ze niet te hebben en is het maar niet beter zo min mogelijk te hebben in het leven, en dat leven zelf zo klein en eenvoudig en rustig mogelijk te maken als we dan toch leven moeten... O, Constance, al die doelloosheid en nutteloosheid, waarin mensen als wij, vrouwen van onze stand, onze milieus, onze kringen, draaien en draaien als tollen en gekken... is het soms maar niet om er uit te lopen en ergens stil te gaan zitten kijken op een berg, en over de zee heen... Vrouwen zoals wij... wij trouwen als jonge meisjes, die niets weten en maar onduidelijk het leven voorgevoelen, dat het zijn zal als het leven van onze moeders en al die nutteloosheid dunkt ons heel gewichtig — totdat wij op een goede dag oud zijn geworden en moe en geleefd hebben voor niets; voor visites, japonnen, diners, allemaal dingen, die wij dachten dat nodig waren, allerlei belang, waarin wij zijn geboren en opgevoed en oud geworden, en waaruit wij niet kunnen, en dat niets, niets, niets waard is. En als wij dan denken geleefd te hebben voor onze kinderen en voor ze getobd en gedacht en gerekend te hebben... dan is het allemaal niets en niets en dan... voelt niemand van hen zich gelukkig... Zie je, Constance, nu heb ik met je gesproken, maar nu vraag ik je, waarvoor is dat nodig geweest... Waarvoor nu al die woorden gezegd te hebben... Nu ga je straks weg en dan denk je: wat had Bertha een melancholieke bui... En meer is het ook niet dan een melancholieke bui. Want als ik een paar dagen wat heb uitgerust... ach, dan gaat het leven weer zijn oude gangetje, dan krijg ik twee schoonmaaksters tegelijk... dan wordt mijn hele huis schoongemaakt — na de bruiloft en om de grote schoonmaak. Is het dus eigenlijk wel de moeite waard geweest zijn gedachte geuit te hebben tegen elkaar... Ach neen, praten geeft zo weinig en het is maar altijd het beste je kleine plichtjes te doen, dat wat vlak voor de hand ligt...

— Ik vind het toch lief, Bertha, dat je je even hebt laten gaan... Ik wist niet, dat je zo dacht: ik, ik heb ook wel eens