Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/109

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Alleen met je kind... waarom spreek je niet van je man?

— Neen... hij niet...

— Waarom niet...

— Neen, neen... Wij verdragen elkaar alleen nog, om Addy...

— Constance... vergeet niet...

— Wat...

— Wat hij voor je gedaan heeft... Wat zijn ouders hebben gedaan...

— O, had ik nooit die opoffering aangenomen... Neen, neen, was ik maar gegaan, alleen en ver, ergens verweg... En dan nooit meer terug gekomen bij jullie... Want nu... kon dat... na vijftien jaren... en dan... was het onmogelijk geweest... Dankbaar zijn, altijd dankbaar zijn, terwijl ik altijd bitter ben... ik kan het niet. Als ik bitter ben, kan ik niet dankbaar zijn...

— Maar Constance, nu ben je terug, en wij zijn allen gelukkig, dat je terug bent...

— Bertha, ik weet niet of je waar bent... Ik weet wel, dat ik gelukkig ben omdat ik terug ben, in Holland, en bij jullie allen... Maar ik weet ook, dat in twintig jaren men eigenlijk geheel van elkander vervreemdt en misschien heb ik, die een vreemde ben geworden, niet goed gedaan terug bij jullie allen te komen en weer voor jullie een zuster te willen zijn...

— Misschien moeten wij weer aan elkaar wennen, Constance, als zusters, maar voor mama ben je altijd een kind gebleven, en voor mama ben ik heel gelukkig.

— Ja, dat voel ik, dat jullie allen me tolereren voor mama. Het is lief van jullie, maar het is nog niet dat wat ik zou wensen...

— Maar Constance, dat komt, dat komt alles later... Ik ben overtuigd, gauw voel je je geen vreemde meer. Maar wees niet ongeduldig en laat ons weer wennen aan elkaar... Er is ook dit, dat ieder zijn eigen belangen heeft, en, het is treurig, maar er is niet altijd tijd om voor een ander te voelen en aan een ander te denken... Dat is heel vreemd maar dat is zo... Zie eens, je bent nu al twee maanden in Holland, en dit is de eerste keer, toevallig, dat wij samen wat spreken... Ik ben pas een keer bij je geweest, in je huis. Dat is alles geen onhartelijkheid, maar dat is omdat er geen tijd is...

— Ja Bertha, dat weet ik en ik neem het niet kwalijk en je hebt het druk gehad met de bruiloft...

— En als het geen bruiloft is, is het iets anders... Het gaat altijd zo voort, Constance... En soms vraag ik me af, waarom? Waarom doen we het, dat alles, al die drukte en al die omslag... Er ligt aan die drukte een grondslag: dat is het geluk van onze kinderen... We doen alles voor onze kinderen, daar komt het op neer... Dat Van Naghel minister is... dat ik diners geef...