Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/162

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

interessante toch was te bepraten, over en weer, een geval als dat van Constance. Zij haatten noch haar, noch Van der Welcke, en zelfs haar geval was hun interessant, zo niet sympathiek. Alleen moesten zij niet denken, dat hun geheugen zo zwak was, en dat zij zich "het geval" niet drommels goed meer herinnerden... Alleen hadden zij niet terug moeten komen in Den Haag, toch weer schandaal makende in de Haagse netheid hunner verschillende côterieën; alleen moest er geen sprake van kunnen zijn, dat mensen, die zó over de tong gingen, er aan dàchten zich te laten presenteren aan het Hof...

— En dàt zijn ze toch van plan...

Constance, zacht gelukkig, merkte er niets van; en Van der Welcke, in de sociëteit meer in de onmiddellijke nabijheid van het kruisvuur, overzag wel eens een blik en gebaar, overhoorde wel eens een woord, maar telde het niet, ook al maakte het hem even kribbig.

 
 

IX


Om zijn moeder pleizier te doen, ging Addy, nu hij na de grote vacantie in de derde klasse van het Gymnasium was gekomen, wel eens op een Zondagmiddag naar zijn neven Van Saetzema, de verhouding een beetje dwingende, want veel sympathie onderling was er niet. En daar hij wel gezien had, dat de drie jongens zijn moeder, in het kleine huis, zeer vermoeiden, hoe gaarne ze ook de verwantschap aanhield, nam hij het maar op als een soort plicht om, bijvoorbeeld, eens om de veertien dagen, naar hen toe te gaan, om met hen te gaan wandelen of fietsen. Zijn aard was meer om zich aan te sluiten bij oudere jongens; op het Gymnasium, had hij een paar oudere vrienden gemaakt, en zelfs Frans en Henri Van Naghel, jongelui van drie-en-twintig en vier-en-twintig, zeiden, dat het wel heel dwaas was, maar dat zij het altijd gezellig vonden, als Addy eens aankwam. Om zijn moeder, die deze ouwelijke neiging echter in hem afkeurde, nu pleizier te doen, ging hij dan wandelen of fietsen met de drie Van Saetzema's, eigenlijk ze als onhebbelijke kinderen minachtende, omdat hij ze zowel flauw als lummelachtig vond, hun mond nog daarenboven vol vuile praat en smerige blague. Zij hielden niet van Addy, maar toch zagen zij een beetje tegen hem op, juist omdat zij wisten, dat de oudere neven, de Van Naghels, de studenten, Addy, een kind toch als zijzelf, een aardige jongen vonden, terwijl ze hèn eenvoudig als kinderen beschouwden, geen notitie van ze namen. Maar zij begrepen daarom ook weer niet in Addy, dat hij gaarne in huis kwam bij oom Gerrit, en spelen kon met al die kleine peuters daar... Zij vonden hem een gekke jongen, zij hielden niet van hem, maar de intimiteit met Frans en Henri Van Naghel, gaf Addy