Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/163

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

in hun oog een soort studentikoze mannelijkheid, die zij stil benijdden. Om dan ook tegenover Addy mannelijk en studentikoos te doen, konden zij, lopende of fietsende, geen vrouw voorbij gaan, of zij hadden een paar vuile woorden onder elkaar, waarderende of afkeurende, als jonge viveurs, die er al alles van weten.

Addy dan grinnikte in zijn maag, nooit kunnende uitlachen, ook al wilde hij.

— Jullie schelden mij uit voor een ouweheer soms, maar als jullie een vrouw voorbij gaan, praten jullie als ouwe heren over dingen, waar je totaal niets van weet...

— Zo, weet jij meer dan wij?

— Dat zeg ik niet, maar ik heb er mijn mond niet vol van.

Dan waren zij kwaad, dat hun wereldwijsheid van vuile woorden geen indruk maakte, en begrepen zij niet, dat Addy zo rond uit kwam voor zijn onschuld en zijn onwetendheid. Integendeel, over hun onschuld en onwetendheid schaamden zij zich, brandende ze beide toch zo gauw mogelijk te verliezen, en nog niet durvende, ook al liepen ze 's avonds al eens door de Spuistraat. En Addy dacht:

— Mama moest ze eens horen, of 's avonds eens zien slenteren langs de straten... dàn zou mama niet vragen, iedere Zondag: ben je geweest bij Jaap, Piet en Chris?

En al hielden zij niet van Addy, zij waren toch gevleid, dat hij kwam en vroeg: gaan jullie vanmiddag fietsen... Zij hielden niet van hem, en onder elkaar gaven zij hem allerlei bijnamen, ouwe heer, de baron, de Italiaan... Dan zei Marietje, zacht:

— Waarom praten jullie altijd zo onaardig over Addy?

En dan lachten de drie broers en plaagden Marietje, dat ze verliefd was op "de baron".

Maar Marietje, zestien jaren, haalde de schouders op, voelend zich al een dame; over een jaar ging zij naar de kostschool, bij Kleef. Neen, zij zestien, was niet verliefd op een neefje van dertien, op een kind, maar zij vond hem toch een aardige jongen. De drie broers en hun kennissen hadden nooit nog met haar gedanst, of gepraat, of gefietst, of wat ook, en Addy was voor haar als een kleine galante cavalier. In het drukke, luidruchtige schreeuwerige huishouden, was het meisje een beetje zwak, een beetje bleek, een beetje stil, altijd geweest, als een kleine zachte verschoppeling die niet opkon tegen de harde stemmen van mama en de zusters, en tegen de bruske sterke jongensgebaren der broers, en Addy sprak zo aardig, zo gezellig, zo beleefd, zo galant — zo heel anders dan Chris en Piet en Jaap...

— Verleden Zondag is de Italiaan er niet geweest...

— Dan zal hij vanmiddag wel komen...

— Hij komt altijd om de veertien dagen...

— Dat is volgens de Italiaanse methode...

— Waarom noemen jullie Addy toch altijd de Italiaan? vroeg Marietje.