Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/21

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Waarom komt ze zo laat?

— Om een entrée triomphale te maken

— Nu, triomfaal.., zei Floortje, van Adolfine; dat moest er nog bijkomen...

— Daar is ze...

— Ja, ik hoor iemand op de trap...

— Oma gaat haar tegemoet.

— En tante Dorine...

— Ik ben toch wel benieuwd...

— Ja, maar laten we niet zo kijken, zei Marianne van Naghel tegen de jongens.

— Waarom niet, als ik wil! zei Piet Saetzema.

— Omdat het onhebbelijk is! zei Marianne driftig.

— Zo, jij bent onhebbelijk!

— En jij een pummel! riep Marianne buiten zichzelf.

— Marianne! kalmeerde haar zuster Emilie.

— Die ellendige jongens van tante Adolfine! bromde Marianne, beledigd.

— Bemoei je dan niet met ze...

— Daar komt tante Constance...

Mevrouw Van Lowe was haar dochter tegemoet gegaan, op de corridor, omhelsde haar daar. De deur stond open; de broers, zusters, neven, nichtjes zagen uit; spraken toen druk onder elkaar, gedwongen. Nu kwam mama binnen; zij voerde Constance aan de hand... De oude vrouw glimlachte van een zacht geluk, maar zij trilde van zenuwachtigheid. Zij bleef even staan, kijkende door de volle kamer. Constance van der Welcke, aan de hand harer moeder, stond ook stil; een mooie vrouw nog; zij was zeer bleek; het haar grijsde zacht om haar mooi jong gezicht, waarin de donkere ogen bijna groot-angstig beefden; zij had een figuur van jonge vrouw nog, en zij droeg een zwarte satijnen japon. Er was daar aan de deur als een wachting van enkele seconden: iets nauwelijks zegbaar pijnlijks van een onwillige toestand dwingen tot het zachte plooibare van beschaafde manieren en vriendelijke woorden, om de terugkomst van die zuster... Maar toen trad Bertha nader, en zij glimlachte en vond het vriendelijke woord en de beschaafde manier... Zij kuste haar jongere zuster, zei iets liefs... Mevrouw Van Lowe straalde... De andere broers en zusters volgden, de neven, de nichtjes... Langzamerhand hadden zij allen gegroet. Constance had hen gekust, of de hand gegeven, en zij was doodsbleek en haar zwarte ogen beefden, vochtig. Haar stem brak, haar handen trilden; zij voelde zich als zinken op haar knieën, zij voelde een heftige wening opstijgen naar haar ogen, en het was haar bijna ondoenlijk zich te beheersen. Als een kind bleef zij de hand harer moeder vasthouden, zette zich naast deze, poogde te glimlachen en gewoon te doen. De woorden stikten haar bijna; haar adem worgde haar. Haar zwarte ogen puilden, bevende, in haar doodsbleek ge-