Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/214

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Dus heb jij niet gelezen... Constans?

— Neen...

— Nou, ghelukkig dan maar, kind, zei tante als verlucht... Lees dan maar niet, ja? Beroèrrde artikel. Schandàligh, kind... van jou... Hè, soedah dan toch die mensen... al só lang gheleden jij met jouw man... en nou toch jouw man... hè... ik sèg... laa-àt haar toch met rust... Toch eenmaal vergheven en vergheten, soedah nou toch... Maar ik zeg jou, altijd hebben de mensen pleizier om te korèk van tempo doeloe... Ik word misselijk, als ik denk aan de menselijkgheid!

— Dorine... dat artikel... heb je het...?

— Denk je, dat ik er mee rondloop, zei Dorine nijdig.

— Waarom ben je boos op me, Dorine?

— Ik ben niet boos... maar als je aanleiding geeft...

— Ik... aanleiding...? Vijftien jaar geleden?

— Neen, gisteren... Wat een idee om naar Bertha te gaan...

— Ik ben van plan, nog meer te doen, Dorine... En ik kan niet helpen, dat ik niet dat ontzettende respect van jullie heb voor de jours van Bertha...

— Waar je allerlei mensen ontmoeten kunt...

— Dorine... minder aangename ontmoetingen heeft men zo dikwijls in de wereld, zei Constance hoog. Jij, jij kent de wereld niet...

— Gelukkig niet.

— Veroordeel mij dan ook niet... Je weet niet, waarom ik handel, als ik doe.

— Als je je kalm hield...

— Ik hèb mij kalm willen houden.

— Je geeft de mensen aanleiding...

— Ja, nu... nu geef ik ze aanleiding...

— Ach, kinderen, zei tante. Kibbèl toch niet. Al soesah ghenoeg, seg, met die beroèrrde artikel!

Gerrit kwam binnen.

— Ik ben even gekomen, mama...

— Hoe gaat het met Adeline...

— Goed... de dokter is er vanmiddag geweest. Ze maakt het goed, o, ze verdraait geen pink meer voor zo een kleinigheid!

Hij lachte zenuwachtig, luidruchtig vullende, met zijn sterke, bewegelijke ledematen van grote blonde man geheel de ruimte. Toen ging hij naar Constance.

— Kind... fluisterde hij. Ik ben zo razend... zo razend...

— Ik heb niets gelezen.

— Niet? Niet?! Nu lees het dan niet.

— Maar wat zeggen ze dan?

— Niets... Neen, lees het niet...

Maar zij hoorde nauwlijks meer naar Gerrit, want in de andere salon, zag zij, in een hoek, Van der Welcke en Paul. Zij naderde ze. Zij zag, dat Van der Welcke, de rug toegekeerd naar de