Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/235

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

EERSTE DEEL


 

I


Die morgen werd Van der Welcke wakker na een lange, gezonde slaap, en hij rekte zich behagelijk uit in de lauwte der dekens. Maar plotseling bedacht hij zijn droom, en, al bedenkende, staarde hij in de spiegelkast, waarin hij juist van zijn kussen af zien kon. Een glimlach begon te trillen om zijn kroessnor, een vrolijkheid glimpte in zijn blauwe ogen op. De dekens nog over zijn lijf — hij had de armen uitgeslagen boven zijn hoofd — golfden van de deinschok van zijn stille lachen, en ineens, onweerhoudbaar, proestte hij een dollach uit.

— Addy! riep hij proestende. Addy... ben je al op? Addy... kom eens hier!

De tussendeur werd geopend, Addy kwam binnen.

— Addy...! Verbeeld je... verbeeld je... wat ik gedroomd heb... Het was op een badplaats... ergens op Ostende... of Scheveningen en alle mensen... alle mensen... liepen... half naakt... de benen naakt... en de bovenlijven heel elegant... De heren in bonte hemden, lichte jasjes, mooie dassen, strohoeden, handschoenen en stok in de hand ... en verder... verder spiernaakt... De dames in mooie blouses... prachtige hoeden, parasols... en verder spiernaakt...! En er was niets aan, Addy — heus, er was niets aan — en het was heel natuurlijk, heel fatsoenlijk, het was heel elegant... en zo liepen... en zaten ze... en luisterden ze naar de muziek...! En de vissers... de vissers, Addy, liepen ook zo...!! En de muzikanten... in de kiosk... waren ook half naakt en... de pandjes van hun zwarte rokken hingen... over... hun blote billen!

Van der Welcke lag, al vertellende met horten en stoten, te schudden van het lachen; zijn hele bed schudde, de dekens golfden op en neer; hij zag rood of hij stikken zou; hij huilde niet minder dan of hij het grootste verdriet had gehad; hij snakte naar adem, gooide de dekens van zich.

— Stel je voor... stel je voor... zo... zo... een badplaats!