vent, dat lor van een minister, dat er was gekomen, omdat de oude Van Lowe hem indertijd schop op schop achter zijn derrière had gegeven... hij werd nog razend als hij aan de vent dacht, met zijn effen smoel, en zijn onbeduidende praatjes. Hij had zich niet kunnen houden toen — zijn vrouw, hoe ook, was zijn vrouw, zijn vrouw was barones Van der Welcke, en hij kon niet dulden, dat ze zijn vrouw, en nog wel in zijn gezicht, beledigden, en als Paul hem niet had tegengehouden... hij had de ploert op zijn gezicht geslagen, geranseld... geranseld... geranseld... Zijn bloed kookte nog als hij er aan dacht... Goed... Paul had hem tegengehouden... maar toch hij... hij had willen duelleren... hij had willen duelleren! Hij grinnikte al trappelende en wielerende als een gek, voorover gebogen als een kampioen op het uiterste ogenblik van een wielerwedstrijd — hij grinnikte nu als hij dacht aan de wanhoop van de hele familie... omdat hun geëerbiedigde zwager Van Naghel, Zijne Excellentie, tegen wie ze allen zo opzagen, zou moeten duelleren met een zwager, die toch al in Den Haag met een schuin oog werd aangekeken! Nu, het was er dan niet van gekomen! Ze hadden er zich allemaal mee bemoeid, maar dáárom niet, — omdat die goeie mama Van Lowe er ziek van was geworden, en... om Addy alweer — had hij niet doorgezet zijn wens om te staan op het duel. Ja... die Hollanders... als ze toch konden... moesten ze toch nooit iets hebben van een duel, hoor! Hij, hij had willen duelleren — al was Van Naghel duizendmaal zijn zwager en minister van koloniën — en niet alleen dat de hele familie de mogelijkheid van zo een tweegevecht ontzettend had gevonden, maar ook zijn wijze zoon had er zich mee bemoeid, was zeer streng tegen zijn vader opgetreden, had hem verweten, dat hij, — een "jongmens" nog, als Addy zich vermakelijk had uitgedrukt — iemand van de leeftijd van oom Van Naghel had willen beledigen en op zijn gezicht slaan — ook al was het dan ter wille van mama geweest! En Addy was gegaan naar Frans Van Naghel, de oudste zoon, de student, van wie hij veel hield, en Frans, woedend, had voor zijn vader in de plaats willen treden, en hàd willen duelleren... maar Addy had gezegd, dat papa in zijn ongelijk was geweest, zich niet had kunnen beheersen; hij had Frans gekalmeerd en hij had hem, zijn vader, beslist gezegd, dat het aan hem, Van der Welcke, was excuses te maken aan oom Van Naghel! Die jongen, die jongen! dacht Van der Welcke weerstrevig denkende aan die voogdij van zijn zoon: het was waarachtig te dol: als hij niet oppaste, draaide dat kind hem helemaal om zijn vinger. Een ventje, een gymnasiastje van veertien jaar... en de kerel had toch maar gedaan gekregen, dat Frans hem, zijn vader, niet uitdaagde, dat hij, Van der Welcke, een briefje geschreven had aan Van Naghel met excuses — briefje, waarom hij nu nog raasde, driftig werd, vloeken kon, dat hij er zich door zijn gymnasiastje toe had laten krijgen...
Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/239
Uiterlijk