Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/238

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dag aan dag; alleen als hij zijn jongen, terug van school, zag, klaarde hij op, genoot van het leven, was blij, vrolijk als een kind.

De snelle beweging was hem lief, en hij fietste maar door, fietste maar door langs de eenzame, kilwinderige buitenwegen, zonder doel, alleen maar trappelende om snelheid en verte. Hé... als hij rijk was... een automobiel! Er was niets te vergelijken bij een automobiel! Een automobiel, dat troostte je voor het ellendige, duffe, vervelende leven. Met een automobiel langs de gladde wegen te ijlen, je kar bijna kapot te stoken, doèk... doèk... doèk... doèk..., doek — doek — doek — doek! Hé...! Hé...! Heerlijk zou dàt zijn! Als zijn vader hem nu eens zo een kar cadeau gaf... Hé... doek — doek — doek — doek... En hij suggereerde zich, al wielerende, de razende snelte-wellust van zo een puffende en poefende automobiel, de snerpende stank van haar petroleum-emanatie, de preciese wendingen van de pneuwielen, die in het opgejaagde stof zouden ijlen als van een donderwagen op luchtwolken... Poëtisch werd hij er van ... doek — doek — doek — doek, doek — doek — doek — doek... maar nooit zolang zijn vader leefde zou hij genoeg geld hebben om zich een goeie stookkar te kopen!

Duf... ellendig... vervelend was het leven... Als zijn jongen maar eenmaal van school was... Maar dan... dan moest hij studeren... en dan in de diplomatie... ach neen... hoe ouder zijn jongen werd, hoe minder hij zou hebben aan zijn kind... Ellendig was dat toch: niet wist hij of hij wensen zou, dat Addy ouder werd of niet... Als hij zich herinnerde — nu nog geen jaar geleden — zat het kind op zijn schoot, met de wang tegen zijn wang, de armen om zijn hals, en voelde hij dat tere en toch stevige lijfje tegen zijn hart aan... en nu... nu was hij al een kerel, met een diepe stem, en die zijn vader onder de plak kreeg... geweldig! Hij zat er eenvoudig onder: er was niets aan te doen! Waarom dan ook... als hij nu lust had vanavond in de Witte te blijven dineren... zou hij het voor de drommel niet doen! En hij wist het nu al zeker: hij zou het niet doen. Hij zou zoet als een jongetje thuiskomen, omdat Addy het liever had, — omdat Addy het anders zou vinden een manifestatie tegen Constance... Zo, kwam ze terug, nadat Addy geschreven had, dat het financieel heus zo niet ging...! Als een dolle was ze weggegaan... nu twee maanden geleden... na die gezellige boel op de laatste Zondagavond, die zij bij mama Van Lowe hadden doorgebracht... na de razende scène, die zij hem gemaakt had, omdat hij hun zwager, Van Naghel, op zijn gezicht had willen slaan! Notabene! Om háar... om zijn vrouw... had hij Van Naghel op zijn gezicht willen slaan! Om háar... omdat die fluim van een vent had durven zeggen, dat hij niet gesteld was op Constance's visite als Bertha haar jour had — maar dat ze overigens broers en zusters waren! De onhebbelijke ploert... dat nietszeggende ouwe wijf, die prul van een