Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/237

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

reizen... Zo dik zit het er niet op, hoor... Wat heb je met die rekeningen gedaan, Addy?

— Ik ben naar de winkels geweest, en heb gezegd, dat mevrouw uit de stad was en dat ze dus geduld moesten hebben...

— O... Dat is goed. Kan je vanavond mama gaan halen?

— Ja... De trein komt om zes uur aan... Dan eten we later met mama.

— Nu maar... dan denk ik, dat ik maar in de Witte eet.

— Toe vader, wees nu niet flauw..

— Neen, zei Van der Welcke nijdig. Laat mij nu maar met rust. Ik blijf in de Witte.

— Het is immers dadelijk weer een manifestatie. Als je nu rustig mama afwacht... en we eten samen... dan is het immers vanzelf in orde. Dan gaat het immers veel gemakkelijker, als dat je dadelijk wegblijft... Dan vindt mama dat onbeleefd.

— Onbeleefd... onbeleefd...

— Nu... raas nu maar niet op. En kom nu maar thuis eten, hoor. Dan ben je de beste.

— Ik zal nog eens zien. Als ik niet oppas, raak ik helemaal onder jouw dril.

— Nu, doe het dan niet... Blijf dan maar in de Witte.

— Gepiqueerd, meneer?

— Wel neen... ik vind het aardiger als je thuis komt, maar als je liever in de Witte eet, doe het dan.

— Geliefde zoon! zei Van der Welcke, komisch uitbreidende zijn armen. Je vader zal aan je tactvolle wensen gehoor geven.

— Tedere vader, ik dank je. Maar nu moet ik naar hok.

— Adieu dan... en denk niet meer aan de badplaats.

Ze proestten beiden en Addy haastte zich, verdween met zijn maaglach, terwijl hij Van der Welcke weer hoorde brullen.

— Wat kan die lachen! dacht de jongen.

 
 

II


Van der Welcke was opgestaan, en omdat hij zich verveelde, ging hij fietsen, een grote toer doen in zijn eentje. Hij verveelde zich tegenwoordig heel veel, sedert Addy op het gymnasium hard werkte. Zonder zijn jongen, voelde hij zich dadelijk leeg, doelloos, begreep niet waarom hij op de wereld was. In zijn rookkamertje rookte hij heel veel sigaretten, dan fietste hij, dan ging hij een enkele keer naar de Plaats, een enkele keer naar de Witte, maar niet meer zo dikwijls als vroeger. Hij zag zijn kennissen, zijn kennissen van vroeger — de deftige, aristocratische mannen, die allen tot eer en hoog aanzien in hun kringen waren gekomen — veel minder: Van Vreeswijck was toch geregeld blijven aankomen, waarderende de intieme dinertjes. Van der Welcke meestal voelde zich eenzaam, doelloos, verveelde zich