— Jawel, jawel, drong Van der Welcke.
Brauws, zeker, begreep, dat Constance gehoord had, want hij zei met een stem vol wanhoop:
— Nu goed dan, Hans...
— Constance! Paul! riep Van der Welcke, trots op zijn vriend, en hij haalde hen in.
Hij had Brauws aan de hele wereld willen voorstellen, aan dat hele publiek, dat wegstroomde van Diligentia.
— Mag ik je voorstellen... mijn vriend, Max Brauws... mijn vrouw... mijn zwager, Van Lowe.
Zij boden hem de hand. Voor Constance bleef Brauws staan, verlegen, onhandig. Zij poogde hem een compliment te maken, dat niet al te banaal zou klinken, en, tactvolle vrouw, slaagde zij. Paul ook zei iets; zij liepen op: Van Vreeswijck grinnikte in stilte om Van der Welcke's opgewondenheid en om de onhandigheid van Brauws.
— En ga je nu heus naar huis? Ga je niet mee naar de Witte? drong
Van der Welcke smekende aan.
— Beste Hans, wat moet ik nu in de Witte doen?
— Dus je gaat naar huis.
— Ja, ik ga naar huis, maar ik loop graag nog een eind mee.
En beleefd willende doen, boog hij vaag naar Constance, maar zeide niets meer.
Het was een heerlijke winteravond, een fijne vorst, een hemel vol tintelsterren.
— Ik vind het heerlijk te lopen, zei Constance. Als ik iets moois heb gehoord, muziek, een comedie, of een rede als vanavond, loop ik veel liever, dan dat ik terugratel in een rijtuig.
— Kerel! riep Van der Welcke, nog steeds enthousiast. Je hebt me bekeerd! Ik geloof er aan... ik geloof er aan, aan je Vrede!
Brauws, ineens, schaterde.
— Kijk, nu lacht de vent me weer uit! zei Van der Welcke, beledigd.
— Nu, zei Brauws. Wil ik je dan morgen, om je te belonen, afhalen in een automobiel?
Nu lachten zij allen.
— Heb je er dan een? riep Van der Welcke verrukt.
— Ik kan er een huren, zei Brauws. En dan mag jij stoken.
— Kan je er een huren! Kan je er een huren!! riep Van der Welcke, ontzet van verrukking. En mag ik dan stoken?
En de Vrede vergetende, was hij weldra in een drukke opgewondenheid over moto-cars, moto-cycles...
Op de Kerkhoflaan zei Constance:
— Komen de heren nog binnen?
Van Vreeswijck en Paul zouden gaarne nog een glas wijn komen drinken, maar Brauws zei:
— Mevrouw, het is al zo laat...