Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/27

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

was verder niets op hen te zeggen, en nooit geweest... en op Constance wèl!... En Dorine's stem was eensklaps heel koel, toen zij vroeg:

— Willen we weer naar de salon gaan?

Constance, in haar gedachte verdiept, lette echter de koele stem niet op, en zij nam Dorine's arm... Maar terwijl zij weer langs de speeltafel van Adolfine ging, hoorde rij deze plotseling uitroepen, verschrikt:

— Sans-atout!!

— Joei, joei, joei!! siste oom Ruyvenaer, die verloor. Wat een veine Constance, wil je straks niet eens invallen?

Zij was overtuigd, dat zij steeds over haar praatten.

— Neen oom, dank u; ik zou heus niet kunnen vanavond...

Haar stem klonk week, zonder dat zij wilde... Zij toefde even, maar toen niemand meer iets zeide, dwaalde zij verder, aan de arm van Dorine... Zij voelde zich tevreden en toch vreemd, in die kamers, waarin zij zich nog altijd voor het laatst zag aan het dejeuner na haar huwelijk met De Staffelaer; toen het afscheid; sedert was zij er nooit meer teruggekomen... Sedert waren de haren vreemden geworden...! Als een kind zocht zij weer haar moeder, die met tante Ruyvenaer zat te spreken, nam een stoel naast haar, nam mama's hand...

— Jà... Constàns... toch zoo gesèllig, dat jij weer hier bèn! zei tante energiek, met een stevige Indische nadruk. Voor mama ook zoo gesellig, kassian! Waàr woon jij nu?

— Nu nog in het Hôtel des Indes, tante... Zodra Van der Welcke uit Brussel komt, zullen wij naar een huis zoeken.

— Ik ben soó benieuwd kennis met jouw man te maken.

Constance lachte vaag.

— Gaat u dikwijls naar Indië, tante?

— Ja, kind, bijna ieder jaar... wil óom gaan... voor de saken. Voor Daranginongan... Voor de suiker... En dan weer terug met retour. Ach, soo gemakkelijk... met Franse mail... Verdraai geen pink om... En Alima... zij weet al — Parijs, ddouane, zij doet alles... zij ghelpt oom met de kaartjes... jij moet haar sien; net een dddàme 'ekleed corset... ghoed... jij lacht jou slap! Hoe lang heb jij in Brussel gewoond...

— Wij hebben acht jaar in Brussel gewoond.

— Klèin... vind ik Brussel... bij Parijs vergheléken. Waarom toch Brrrùssel, seg?

— Ach, tante, lachte Constance. We moesten ergens zitten. We reisden ook veel. We waren veel aan de Rivièra. Maar opeens kreeg ik een vreselijk heimwee naar Holland, naar mama, naar u allen... Toen sprak ik er met Van der Welcke over, om te verhuizen naar Den Haag, en hij ook verlangde naar zijn land. Ook voor Adriaan, mijn jongen: hij is nu dertien, en wij willen hem toch een Hollandse opvoeding geven...

— Spreek jouw kind Ghollands?