Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/28

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

 

— Ja, zeker, tante...

— Wat moet hij worden?

Zij aarzelde.

— Hij zal denkelijk in de diplomatie gaan, zei zij zacht, van zelf denkende aan haar Romeinse jaren, aan De Staffelaer, aan alles wat haar gescheiden had van de haren.

— Zo? vroeg mama, geïnteresseerd.

— Ja, Van der Welcke zou het gaarne zien...

Zij hield steeds de hand harer moeder vast, en mevrouw Van Lowe zat heel recht, blij te kijken, dat zij Constance weer had.

— Marie! zei tante. Weet je wat ik so ghek van jou vind? Jij bent ddòl op jouw kinderen... ddòll!... maar als jij een dochter na jaáren terug ziet, laat jij haar slapen in ghôtel dès Indes! Hoe is dat, sèg?

— Ik heb Constance wel eens gezien te Brussel, zei mevrouw Van Lowe. Constance lachte.

— Maar tante, zo is mama nu! En Adriaan. Addy, zou te druk zijn... hoewel hij heel kalm is, mijn jongen.

Mama zei niets, glimlachte rustig. Ja, zo was zij nu eenmaal...

— Ik seg van middagh nogh aan oom, ging tante voort; als toch niet te ghek, zou ik Constans vragen bij ons te logeren... Die Marie ook! Zij heeft ghroot huis en zij laat haar kind in ghôtel dès Indes. Onbeghrijpelijk van jou. Marie... Jij komt rijst eten bij mij, ja Constans, met jouw man en jouw kind... Hou jij van nassi?

— Ja tante... Heel graag...

Constance en tante stonden op. Constance wilde naar de serre... De jonge neven en nichtjes zaten er om de allegaar, maar speelden niet veel... En Constance huiverde ineens om verder te gaan en wat met hen te spreken, want zij namen plotseling de kaarten weer op, speelden door...

En zij keerde zich om en dacht:

— Zij praatten over mij...

De meiden waren binnengekomen met presenteerbladen.

— Wie wil een boterhammetje... Oom, u een grogje? ging Dorine bewegelijk rond...

 
 

IV

 

— — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — —

Ja, zij had naar ze verlangd, naar al die de haren waren, en naar haar land! O, hoe had zij niet verlangd die laatste jaren, en altijd heviger! O, hoe eenzaam had ze zich gevoeld, en hoe had ze verlangd, altijd heftiger, verlangd naar Holland, gesmacht naar Den Haag, gesmacht terug te komen in haar familie, waar­-