Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/274

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

mevrouw, zou ik kunnen spreken over die tijd, zó dat ze enigszins begrijpelijk voor u werd. Constance was teleurgesteld, maar zij zei glimlachend:

— Dan zal ik geduld moeten oefenen.

— Maar ik oefen geen geduld, zei Van der Welcke. Max, begin nu te vertellen: toen je van Leiden wegging, gepromoveerd in de rechten, een jaar voor mij — maar jij was al veel ouder, een oudere student, die studeerde — zeldzaam verschijnsel... wat ben je toen gaan doen. — Toen ben ik eerst terug gegaan naar mijn vader en mijn broers — en naar onze fabriek. En daar kreeg ik zo een tegenzin in wat mijn vader, mijn broers en ik waren, dat ik besloot een geheel ander leven te gaan leiden. Ik zag dat, hoe betrekkelijk goed mijn vader en mijn broers voor hun arbeiders waren, die arbeiders slaven bleven, en wij...

Hij streek zich met de hand over het voorhoofd.

— Maar hoe en waarom daarover te spreken beste Hans, onderbrak hij zich zacht. Je zou mij niet begrijpen, en u, mevrouw, ook niet...

— Waarom zouden wij u niet begrijpen? vroeg Constance.

In zijn stem kwam een ruwe klank, die haar nu bijna verschrikte.

— Omdat u beiden, u en Hans, kapitalisten zijt, en nog wel getitelde kapitalisten, en dat ik... Maar ik zou ruw worden tegen mijn gastheer en gastvrouw.

— Kapitalisten zonder kapitaal, lachte Van der Welcke.

Brauws haalde zijn schouders op.

— Die bestaan er meer, dan je denkt, zei hij.

— Dus eigenlijk bevindt u zich tussen vijanden, zei Constance, met een conversatie-stem.

— Neen, zei Van der Welcke; want hij is nu weer overgelopen, tot de kapitalisten, zelfs de getitelde.

— Niet helemaal, zei Brauws zacht; hoewel ik zwak ben geweest.

— Ik dring niet meer aan, meneer Brauws, zei Constance, maar haar stem wel drong hem om te vertellen.

— Beschouw u niet als mijn vijanden, mevrouw, zei Brauws ernstig; het liefste wil ik niets dan vriendschap op onze wereld. Maar u vroeg mij van Amerika: welnu, toen ik een korte tijd gewoond had met mijn vader en mijn broers in ons grote huis bij de fabriek... kòn ik niet meer, en ben gegaan, om mijn leven zo te leven... alsof ik geboren was tussen arbeiders... Om hen gehéel te begrijpen, begrijpt u...? Neen, u begrijpt mij niet, en wat zal ik u nu meer vertellen...

— Max, je bent vermoeiend... En je bent een gekke vent.

— Het spijt me, Hans, ik kàn niet over mezelf spreken; je ziet, dat ik het twee-, driemaal probeer.

— Dan zullen wij u niet langer plagen, zei Constance.

En het was of ieder ogenblik een grotere dwang kwam