Louise naderde.
— Wat is er, Francis?
— Ik ben zo flauw...! zeide zij, bijna onhoorbaar.
Zij zag doodsbleek.
— Geef me Eau-de-Cologne...
— Wat heb je nu weer!! riep Otto uit, wanhopig.
— Baboe! zei Louise. Haal azijn... mevrouw valt flauw.
— Neen! kreunde Francis. Azijn... geeft vlekken... Pas op... voor mijn japon. Eau... de... Cologne...
Louise bette haar voorhoofd.
— Maak mijn haar niet uit de krul! riep Francis schel. Beroerd dan toch ook...! kreunde zij na.
Zij legde haar hoofd tegen Louise.
— Louise...
— Wat is er...
— Ik ben niet lief geweest . .. Ik ga dood.
— Neen, neen, heus niet.
— Jawel... Huigje! Ottelientje! Mama gaat dood.
Otto bracht de kinderen weg.
— Laat ze hier! kreunde zij. Ik stèrf...
— Neen Francis... Maar wil je niet wat gaan liggen? Je uitkleden? Op je bed?
— Neen... neen... Ik ben al weer beter... Ik moet toch aan het diner komen...
— Voel je je beter...
— Ja... Geef mij wat... Eau-de-Cologne... O, Louise... het was alles ineens zwart ...
— Een duizeling. Heb je je druppels genomen, vandaag?
— Ja... maar het geeft niet... de druppels. Nu ben ik weer veel beter. Louise... ben je boos op me...
— Neen...
— Omdat ik gezegd heb, dat Otto verliefd op je was.
— Ach gekheid immers, Francis.
— Neen, hij is verliefd op je. Jullie zijn ook zo gek... broer en zuster... Ik heb er nooit van gehoord... Ik ben beter, Louise... Breng je me naar beneden... En wil je... wil je met de kinderen eten? Dat is lief van je... Zie je: de Minister van Buitenlandse Zaken komt en daarom had papa gaarne, dat Otto en ik aan tafel kwamen... Het kan me anders niet schelen... zo een diner. Ik voel me veel beter, Louise... Kom, breng me... naar beneden.
Zij stond op en Louise hielp haar de trappen af, liefjes.
Op de trappen, over de gangen liepen de meiden; dienknechts wachtten al in de vestibule; het huis was éen licht. In de salon was Bertha al, klaar, sprak er met Willem, de knecht; de deuren stonden open, de lange tafel was zichtbaar, schitterend tussen haar bloemen.