Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/305

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Zijn portret! riep zij uit. Oom Henri's portret!

Zij zag het portret van Van der Welcke. Wel is waar, stond het tussen dat van Constance en Addy... maar op Marianne's schrijftafel stond het weer.

— Mijn zusje, mijn arm zusje! snikte Emilie.

En zij wierp zich als radeloos in een andere stoel, op een corset, rokken van Marianne... Zij bleef zo, de armen hangende, tussen de kleren van haar zuster. Plotseling richtte zij zich op. Zij hoorde buiten, op de corridor, stemmen: Louise en hàar man: Eduard.

— Zij is gek, zij is gek! krijste hij. Zij is weggelopen! De meid wist niet waarheen... Waar is ze? Waar is ze?

— Zij is hier! zei Louise kalm.

— Waar?

— Zij rust wat uit... Maar wees kalm, Eduard, en laten ze je beneden niet horen. Er is een diner.

— Dat kan me niet schelen! Ik wil... Ik wil, dat je stil bent en geen scène maakt...

— Waar is Emilie?

— Als je rustig bent, kan je met haar praten... Als je zo schreeuwt, dat men het beneden horen kan, zend ik een boodschap naar papa.

Emilie, nerveus, trillende in haar zenuwen, was opgestaan, opende de deur.

— Ik ben hier, zei zij.

Zij stond voor haar man. Hij had geheel en al verloren zijn correcte onbeduidendheid; hij stond daar ruw en razend, als een boerenkinkel.

— Je gaat naar huis! schreeuwde hij. Ogenblikkelijk!

— Eduard! smeekte Louise. Schreeuw niet... kom binnen.

Zij duwde hem binnen in de kamer van Marianne.

— Je gaat naar huis! schreeuwde hij weer. Ga je? Ga je?

— Ik ga niet, zei Emilie.

— Ga je niet?

— Neen! Ik kom niet bij je terug.

— Je moet!

— Ik wil scheiden.

— Ik niet en je gaat naar huis!

— Ik ga niet naar huis. Je hebt me geslagen... en ik stel me onder bescherming van mijn vader. Ik ken de wet niet... maar ik laat me niet door je slaan.

— Als je niet gaat... ransel ik je naar huis!

Zij lachte minachtend.

— Je bent geen man, zeide zij. Je bent een beest!

Hij raasde, als uit zichzelf. Hij vloekte en zijn mond was als bedekt met een schuim. Louise, ontzet, staarde hem aan, hem niet herkennende, geheel verloren als hij had zijn vage, stijve manieren van Duitse, correctdoenerige beleefdheid.