Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/304

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Wij eten er zo tussen door... zei Louise. Kom, Emilie, kom in mijn kamer...

En als vluchtten zij weer, nu voor de kinderen, bracht zij Emilie naar haar eigen kamer.

— Emilie, wees verstandig! smeekte Louise.

— Louise... heus, geef me een glas wijn... een beschuitje... iets... ik ben flauw...

Louise ging en Emilie bleef alleen. De kamer van Louise was een intiem vertrek: er lagen veel boeken, een boekenkast stond open ...

— Dat goeie kind! dacht Emilie, moe hangende in een stoel. Ze leeft rustig haar eigen leven... en als er iets is... is zij het, die helpt. Wat gaat er in haar leven om... Zij was al een meisje, toen wij nog kinderen waren en eigenlijk hebben we haar nooit zo gekend als wij elkander kennen... Zij houdt van Otto, als ik van Henri veel hou... maar wat is er verder in haar leven omgegaan... Zij zwijgt altijd... Zij leeft en leest hier maar... en als er iets is... is zij het, die helpt... Wat heb ik gedaan, mijn God, wat heb ik gedaan... Maar terug, ga ik niet meer...!

Louise kwam, met een glas wijn en een paar beschuitjes.

— Wij eten dadelijk, zei zij. Daar drink wat, en wees verstandig, Emilie... Weet Eduard, dat je hierheen bent?

— Neen... Hij was uit, toen ik ging. Ik heb gewacht tot hij uit was... Louise, ik ga niet weer terug! Ik heb Henri getelegrafeerd mij te helpen... Ik verwacht hem hier.

Zij hoorden beneden stemmen.

— Hoor! zeide Louise.

— Wat is dat?

— Een invité misschien, die te laat is... Maar dat kan niet... Ik hoor op de trap...

— Mijn God!! riep Emilie. Het is Eduard!! Verberg me! Zeg, dat je niet weet waar ik ben!

— Emilie, dat kan ik niet doen. Wees rustig, wees verstandig, Emilie... Maar ga als je wilt, in mijn slaapkamer...

Emilie vluchtte. Het was als een herhaalde vlucht, een fladdering van een tere vogel, broze kapel, her der. Haar ogen hadden iets zoekends, als wist zij niet waar... Zij moesten een trap af, en Emilie wist in de kamer van Marianne te vluchten, vroeger haar beider boudoir...

— Mijn kamertje, mijn eigen kamertje! snikte zij en wierp zich in een stoel.

Het gas was half uitgedraaid. Overal lagen kleren van Marianne; de toilettafel was in wanorde, als had Marianne zich vlug en nerveus moeten kleden voor het diner...

— Wat zag zij er lief uit! snikte Emilie. Mijn zusje, mijn lief zusje! O God, ze zeggen, dat ze van oom Henri houdt!

Zij fladderde weer op, draaide het gas iets hoger, keek rond, angstig, verloren hier, zelfs in deze kamer.