Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/333

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zuiverders van begrijpen en van gevoel. Slechts een ogenblik nog gedacht zij die avond, toen zijzelf hier gesmeekt had aan Bertha en Van Naghel... om haar te helpen haar te rehabiliteren in de ogen van hun kennissen... geheel Den Haag. Lang ... járen scheen dat geleden. Zij begreep zichzelf ternauwernood, dat zij toen zo had smeken gekund, om iets wat zo klein was, van zo weinig belang voor haar ziel... voor de wereld... Nu had zij het niet kunnen doen... Zij begreep niet, dat zij zo lang rancune had kunnen voeden jegens Van Naghel, jegens Bertha — omdat zij haar niet vroegen op officiële diners: invitatie, die haar de gewenste rehabilitatie zou geven... Op dit ogenblik verlangde zij zelfs niet naar de rehabilitatie, gaf zij niet om ze, als iets, dat waardeloos was geworden: een idee, dat in haar verschrompeld, verkrompen was, en wegwoei als een dor blad, een dor blad naar verre en wijde luchten... Addy? Hij zou ze niet nodig hebben: die rehabilitatie zijner moeder in de ogen van Den Haag... Haar kind zou zijn weg wel maken. O, hoe klein was zij geweest, te smeken daarom; rancune te blijven voelen, maanden lang, om zo weinig, zo niets... zo totaal niets... Zij voelde iets in zich gegroeid, een neerzien op dat van vroeger... Neen, rancune had zij niet meer... Zij voelde een diep medelijden en een zusterlijke tederheid voor die arme oude vrouw, Bertha, die daar als machteloos, hulpeloos hing in haar armen, en smeekte... om wat... Zij verzamelde haar gedachten: wat kon zij doen, waarmee Bertha helpen... De snelle gedachten verwarden zich: zij dacht aan Van der Welcke... Addy... vaagweg: wat konden zij, hoe kònden zij dan Bertha helpen... Emilie en Henri komen op het spoor... En eindelijk wist zij niets anders te zeggen, dan:

— Ja Bertha... het beste zal zijn... het te doen voorkomen... alsof Emilie een uitstapje doet met haar broer... Wij zullen, komt het te pas, ons ook zo uitlaten... Wat wil Van Raven doen?

— Hij wil niet scheiden... Het is ook verschrikkelijk... Ach, Constance, ze zijn nog geen tien maanden getrouwd!

Een matheid plotseling kwam over haar, als een afsterving van de wereldse belangetjes, die tot nog toe de hare altijd waren geweest.

— Maar, murmelde zij; als hij haar slaat... is het misschien beter... dat zij scheiden... Ik weet niet... Wij gaan naar Baarn toe... er is daar een kleine villa... Liefst zou ik die dadelijk willen huren... er heengaan... met Louise en Marianne... Karel... geeft mij wel last... hij gedraagt zich niet goed, hij gedraagt zich niet goed... En hij is nog zo jong... Misschien komt hij in huis bij Adolf, zijn voogd, die heel streng voor hem zal zijn...! Ik weet het niet meer, ik kan niets meer... Ik deed alles met Van Naghel, samen met hem... Hij was heus lief, hij was goed... Wij leefden met elkaar, om de kinderen...