— Goed... zei Bertha.
— Nu?... Hier?
— Goed, zei Bertha.
Constance stond op, opende de deur.
— Dus dan nog twee tafels, twee canapé's... telde Frans op, noteerende zijn lijst.
— Louise, zeide Constance aan de deur. Zoû je even willen vragen aan Marianne, een oogenblik hier te komen...
Zij zette zich weêr bij hare zuster, liefkoozend, nam hare hand, overvol van medelijden voor die matte vrouw, die zij eerst gekend had als de altijd bewegelijke, duizende druktes afdoende vrouw-van-de-wereld — nu door die drukte uitgeput en geslagen door den plotselingen slag. En Constance's hart klopte, angstig, huiverend, voor wat zoû komen: zij beefde, voelde vochtig hare oogen worden...
Marianne kwam binnen, bleek, diafaan bijna, en hare zwarte blouse maakte van haar een teêr figuurtje van rouw, tenger en lijdend. Want dàt wat zij niet bergen kon in het geheimste van zich, het straalde nu niet meer uit haar, zichtbaar voor allen — het treurde nu uit haar, zichtbaar nog steeds, maar een emanatie van smart zooals nog kort geleden het uitstraling van geluk was geweest. Constance, dadelijk, trok haar tot zich, omhelsde haar, hield haar tegen zich... En het was haar onmogelijk te spreken... Bertha zeide niets.
— Marianne... begon toen Constance.
— Is u boos, tante?
— Neen kind, maar...
— Jawel, u is boos...
— Maar kindje!
— Jawel. U is veranderd tegen me. Ik heb het al lang gemerkt: u heeft iets tegen me...
Het was niet meer de juichende, dartele, bijna moedwillige stem, waarmeê zij het vroeger gezegd had. Het klonk nu als een angst — omdat hèt — dàt — zoó zichtbaar scheen te zijn, dat een ieder het zag — dat tante Constance het ook wel moest zien — en boos was.
— Heusch Marianne, ik ben niet boos... Maar ik woû je alleen spreken...
— O, dan is u boos! zeide zij hartstochtelijk en zij verborg zich bijna in Constance's armen. Wees niet boos! smeekte zij bijna. Toe, zeg me, dat u probeeren zal... niet boos op me te zijn!
Zij gaf zich, bijna geheel, onmachtig tegen te houden dat wat vroeger gestraald had uit haar, wat nu bijna dreigde uit te snikken. Constance wist niets te zeggen...
— We gaan gauw weg, tante! zei Marianne en een smart verwrong hare trekken; en dan ziet u me niet meer... en dan...