Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/364

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Ik...? vroeg zij. Niets... Ik zoû niets... Blijven, als ik ben... Addy zoû beurtelings bij ons kunnen zijn...

— Het zoû hem leed doen, Constance...

— Misschien... eerst... Maar hij zoû het... spoedig... begrijpen.

— Constance... zeg me... waarom spreek je zoo?

— Hoe meen je?

— Wat bedoel je eigenlijk, Constance? — Wat bedoel je met mijn geluk?

— Niets Henri... dan wat ik zeg. Dat je je geluk... nog zoû kunnen vinden...

— Je bent eerlijk, zeide hij, zich dwingende in haar toon, hoewel het hem moeilijk was zoo te spreken. Je bent eerlijk. Ik wil ook eerlijk... probeeren te zijn... Mijn geluk? Je praat over mijn geluk... Ik ben te oud... om dàt nog te vinden.

— Neen... Je bent niet oud. Je bent jong...

— En... jij?

— Ik... ben oud. Maar er is geen sprake van mij. Ik denk... aan jou.

Zij zag hem aan en plotseling begreep hij haar. Hij begreep haar, maar hij wrong als onder zooveel eerlijkheid en het leven zoo open inzien.

— Neen, neen, Constance... mompelde hij.

— Denk er over! zeide zij zacht. Als je wil... vind ik het goed. Alleen... laat ons het rustig doen... Henri, laat ons het doen... als het kan... met iets van liefde voor elkaâr.

Hare oogen vulden vol tranen. Hij was heel ontroerd.

— Neen, Constance, neen... mompelde hij nu.

— Henri, durf eerlijk zijn. Durf en wees niet flauw. Wees een man. Ik, ik ben maar een vrouw en ik, ik durf.

— De menschen... Constance.

— Neen, Henri, om de menschen moet je het niet laten... Als wij het niet kùnnen doen... zoû het om Addy zijn... Maar ik heb de illuzie... dat, als hij begrijpt... hij er niet onder zal lijden. Hij màg er niet onder lijden. Het zoû egoïst van hem zijn... en hij is niet egoïst.

— Neen... Constance, neen! weerde hij af.

— Dènk er over, Henri, herhaalde zij; denk over alles...: ik, ik zal ook over Addy denken. Je weet, hoe zielslief ik hem heb... Maar...

— Constance... het is alles te laat...

— Maar denk er over, Henri.

— Ja... ja... Constance... ik zal... ik zal er over denken.

— En als wij het doen... laten wij het dan doen... met iets van liefde... voor elkaâr.

— Ja... Constance... ja... met liefde... Je bent lief... je bent lief...

Hij zag haar aan, zijn ontroering schokte zijn ademende borst