Van der Welcke sleepte zich naar boven.
Hij had die dag — 's morgens, 's middags — zo getrapt, de blik star voor zich uit, de gedachte star voor zich uit — dat zijn lichaam tintelde van moeheid, dat zijn ogen blind waren getuurd, als vol gestuifd met korrels en zand.
— Help me, vroeg hij Addy.
En in de badkamer gooide hij al zijn kleren uit, nam een douche, terwijl Addy hem andere kleren bracht.
Zo was hij in tien minuten klaar gekomen, in een koortsachtige moede haast.
— Nu kunnen we eten... Komt mama niet aan tafel...
— Neen...
Zij zetten zich over elkaar, maar Van der Welcke had geen honger, at niet. De meid zou Constance wat boven brengen: in een kwartier hadden zij gedaan.
— Ik ben wel moe... bekende Van der Welcke.
De meid, vlug, nam af...
En zij bleven in de eetkamer, die donkerde...
De tuindeuren open — kwam de avond binnen, zoel.
Van der Welcke had zich gegooid in een stoel — stond op, onrustig, liep de tuin in, kwam terug...
Toen hij Addy op de leren divan, stil, zitten zag, gooide hij zich neer naast zijn zoon... legde zijn hoofd op de knieën van de jongen. En toen — met een diepe zucht — sliep hij in, bijna dadelijk.
Addy bleef onbewegelijk, liet zijn vader slapen, het hoofd in zijn schoot.
Uit een andere villa, heen door de tuin, vloot wat gedeelte van licht en schemerde tot in de donkere eetkamer.
En in de keuken zeurde zanikerigjes de meid, haar zelfde deuntje van die middag, als dreunde zij het onbewust.
De jongen, stil, de lippen dun getrokken, bleef neerzien op zijn vader, wiens borst nu rustiger ging op en neer, met de diepe adem, die Addy voelde tegen zijn hand aan...
Die middag hadden zij beiden — vader, moeder — met elkander gesproken — voor het eerst, ernstig: in waarheid: als zijn moeder hem gezegd had... En nu, in beiden, woelde de gedachte:
Dat zij... toch... na jaren... na jaren... van ellende en disharmonie... elkaar zouden verlaten!!
Voor papa's geluk... had mama gezegd...
En hij geloofde haar wel, dat zij het zo bedoelde.
Verder was er van namen niets genoemd... maar hij wist, Addy... dat èn mama... èn papa... zoals hijzelf nu... gedacht hadden... onder hun woorden... die middag... gedacht hadden... aan Marianne... Nu kwam duidelijker de ijverzucht in de jongen op, dat erfgeschenk van zijn ouders beiden... Nu voelde hij heftiger de jaloezie, omdat papa van