Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/376

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eén dag zo te moeten denken als nu. Ik ben wee in mijn hersens ervan... En nu ga ik slapen, kerel... maffen ... want ik kàn niet meer...

Hij pakte zijn zoon in de armen, omhelsde hem, zoende hem, ging plotseling. In de donkere kamer bleef het kind alleen. De gele schijn uit de andere villa doofde. In huis was alles stil, de meiden waren naar bed. En terwijl het kind wist zijn ouders boven... ieder in zijn, haar kamer — tóch gescheiden, trots zoveel dat hen kon verenen — bleef hij stil zitten, roerloos, turen in de zoele zomernacht, waar de bomen zwaar spookten, somber...

Toch was er een zwelling van geluk in zijn ziel: zijn vader... hield van hèm!

— — — — — — — — — — — — — — — — — — — —

— — — — — — — — — — — — — — — — — — — —

 
 

XI


De gehele avond bleef Constance alleen.

Zij had de beide ramen van haar slaapkamer wijd opengezet, en in de zoele nacht zag zij over de weg heen.

Zij had zich ontkleed, een witte peignoir omgedaan en in de donkere kamer, bleef zij zitten, bij het open raam...

Een ogenblik had zij gedacht, dat Van der Welcke zou komen, om haar te spreken, haar zijn beslissing mede te delen, maar hij kwam niet...

Hij scheen met Addy te blijven in de eetkamer... daarna hoorde zij hem naar zijn eigen kamer gaan...

In de stilte, in de kalme avond, in de zoele nacht, die bijna loom binnenvloot, versmolt haar onrust, haar twijfel, die zij gedurende die enkele woorden met Addy in zich had voelen opkomen — en zij liet zich — aan het open raam — meeslepen door de doodstille maar diep doordringende betoveringen van het late zomeruur, alsof iets sterkers dan zij zich van haar meester maakte en haar dwong zich over te geven, zonder meer te denken en te twijfelen, aan bijna benauwende zaligheden, die haar bedrogen...

Boven de donkerende massa's van de Bosjes was een zwoelte van zware regen, die aarzelde, en, een enkele keer, lichtte het, daar ginds, in de richting der zee, die zij in de verte raadde — met plotselinge oplichtingen, met geluidloze weerlichten, verzwijmende dadelijk in laag wolkende nacht.

Zij hing in haar stoel, eerst gedrukt door haar twijfel en de zwoelte, maar langzamerhand, langzamerhand — haar ogen blijvende gericht op de electrische glanzingen, daar ver weg — versmolt haar twijfel geheel, drong de betovering dieper door en de onweerszwoel-