Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/386

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Zij zag hem aan en haar verwarring trof hem.

— Wees niet boos, zei zij, eerlijk. Ik schrikte u te zien...

— Ik was niet welkom, zei hij ruw. Pardon, mevrouw. Ik had u niet moeten achterhalen. Maar ik ben in die dingen tactloos. Ik ben geen man-van-de-wereld.

— Wees niet boos! herhaalde zij, smekend bijna... De wereld! Ik was ook niet bepaald een vrouw-van-de-wereld... om u... onverwachts...

Zij wist niet meer wat zij zeggen wilde.

— De rug toe te draaien, vulde hij aan.

— De rug toe te draaien, herhaalde zij.

— Intussen, nu ik u gegroet heb...

Hij wilde groeten, terug gaan.

— Blijf! smeekte zij. Loop een eind mee op... Nu ik u toevallig ontmoet heb...

— Ik ben gisteren terug gekomen... Ik was vandaag... anders morgen eens aangekomen...

— Wandel mee, vroeg zij, bijna smekend. Ik wou u spreken... — Waarover... — Ik heb Henri...

Zij haalde diep adem — wandelaars gingen voorbij. Zij waren bij de Waterpartij. Zij sprak niet verder, en zwijgend liep zij naast hem voort...

— Ik heb Henri... herhaalde zij eindelijk...; voorgesteld... om... Het woord bestierf haar in de mond, maar hij begreep haar... Zij zwegen beiden, liepen beiden zwijgend voort. Hij voerde haar, en het scheen haar, dat zij liep naar een doel, dat hij weten zou... Zij wist niet waarheen...

— Als aan een vriend, zei zij eindelijk...; heb ik behoefte... u dat te zeggen...

Hij wilde haar het woord zeggen laten.

— Voorgesteld om...?

— Te scheiden...

Zij liepen weer minuten lang. Plotseling, om zich heen, zag zij de duinen, de zee ginds... de zee, die zij gisterennacht had geraden, de zee, over welke openbaarden de bleke glanzen, de opglanzingen der weerlichten... Nu was de lucht erboven zomerblauw, opalig vaag, met hoog geblazen witte wolken, als stoom...

— Voorgesteld om te scheiden... herhaalde zij.

Hij haalde adem, in de zilte adem der zee — zoals hij ook had geademd in de Alpen, kijkende in de gletscherende horizonnen... En hij herinnerde zich... de evocatie... en het smachten... naar de enkele ziel... wier ontmoeting de troost zou zijn geweest in het telkens teleurgestelde doen voor de véle zielen, de duizenden... Het was voor hem als een snelle, schelle hoop... niet alleen te hebben gevonden... in stilte... maar