Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/400

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Nu stortte zij naar de deur.

— Dorine...

— Neen, ik dank je, zei ze nerveus. Ik ga naar Constance, naar Adolfine. en dan... dan ga ik naar bed.

Zij opende al de deur, was weg in een ogenblik. Gerrit zag Adeline schreien; verschrikt wrong zij de handen.

— O Gerrit.

— Kom, zo erg zal het niet zijn. Ernst... is altijd vreemd.

— Ik zal naar mama gaan, Gerrit.

— Ja kindje, maar wind mama niet op. Zeg haar, dat ik naar Ernst ben, en dat ik geloof, dat het wel zó erg niet zal zijn. Dorine overdrijft altijd, en hoè Ernst is, heeft ze niet gezegd... Nu, dag kindje; kom, huil nu maar niet. Ernst... hij is altijd vreemd geweest.

Hij gooide zich zijn jas om, want het was al koud, November, en het regende.

Op straat sloeg de slagregen hem in zijn gezicht en hij zag, voor zich, Dorine, onder haar parapluie, wegschommelen over de straat, met haar kwaadnijdige hobbelgang. Zij ging de Bankastraat op, en sloeg links om, de Kerkhoflaan in, naar Constance. Hij nam de tram, bleef, trots de regen, buiten staan, zijn blauwe jas fladderig om zijn zware uniformfiguur heen — omdat hij als stikte, als van een pijnlijke congestie en aan de slapen zich de aderen, overvol van bloed, voelde hameren.

— Die beroerde champagne van gisteren, dacht hij. Ik voel me niet helder... Ik zal maar eerst even naar Paul gaan... Ja, ik zal maar eerst even naar Paul gaan... Of... of zal ik toch dadelijk naar Ernst...

Hij wist niet wat te besluiten en toch moest hij dit doen, toen zijn tram door de Denneweg ging, want Ernst woonde op de Nieuwe-Uitleg. Maar omdat hij niet wist, bleef hij, zijn rug krommende onder de kletsregen, op het platform, op zijn tram, en alleen in de Houtstraat sprong hij er af, zijn sabel kletterende tussen zijn benen.

Daar woonde Paul, boven een herenwinkel. Hij vond zijn broer nog in bed.

— Ernst is gek... zei Gerrit, dadelijk.

— Dat is hij altijd geweest, antwoordde Paul, gapende.

— Ja maar... nu schijnt het, dat hij bepaald gek is, herhaalde Gerrit, en hij voelde zich zo katterig dof, dat hij nauwlijks kon spreken: dik lalde zijn tong hem tussen de tanden. Toch vertelde hij van Dorine...

— Wij moeten naar Ernst toe, Paul... om te zien wat er van aan is.

Paul was opmerkzaam geworden.

— Ja... zei hij, langzaam. Maar ik moet mij eerst kleden... Zie je, het vreemde in de wereld is, dat, wat er ook gebeurt, we ons eerst moeten kleden...