Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/42

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Vind je... In de koffers verkreukt alles zo...

— Ik heb zoveel japonnen niet, niet waar, Kàrel? Maar wat ik heb, is dégelijk... Maar jij bent óok degelijk, Constànce... Ik hou van solide kleren... Alleen zoveel kanten... zouden mij kriebelig maken... Ja, Bèrtha... die kleedt zich ook goed... Maar Adòlfine, hè, wat ziet die er altijd uit.

— Ach, ja? vroeg Constance. Maar ze moet ook nog al rekenen, niet waar...

— Ik heb maar een pàar japonnen... in het jaar... maar die zijn solide.

— En komt Van der Welcke gauw? vroeg Karel.

— Overmorgen, schrijft hij. Dan gaan we een huis zoeken... ik vind het toch zo prettig weer in Den Haag te zijn... bij jullie allemaal — Mama zie ik iedere dag. Gisteren ben ik bij Bertha geweest... een druk huishouden, niet waar? Ik viel in allerlei repetities... voor de bruiloft. Gisteren ben ik bij Gerrit geweest... Adeline is een dotje en ik heb gelachen, gelachen... Wat een boel kinderen! Ik ken ze nog niet allemaal uit elkaar... Maar lief, aardig, dat blonde vrouwtje en dat blonde troepje... en van de zomer verwacht ze weer een baby! En Dorine is ook lief... O je weet het niet, je weet het niet... ik ben blij jullie allemaal te zien! Wij zijn een grote familie en het leven in Den Haag is druk, bijvoorbeeld, in de kringen van Bertha... Gerrit en Adeline hebben het weer druk met hun troepje... Maar ik hoop toch ook mijn plaats weer bij jullie allen in te nemen. Zo lang is het geleden, dat ik niemand van jullie gezien heb! Ach, ik heb het niet willen dwingen! Mama is nog eens een paar keren in Brussel bij mij geweest. Maar mijn broers en mijn zusters... neen, lief was het niet van jullie! Maar, ach, het kon misschien niet anders! Het was nu eenmaal zo... Jullie konden mij niet achten, jullie moesten mij wel verwerpen!... Ik heb vreselijk geleden... al die jaren! Ik heb nooit iemand gehad met wie ik spreken kon... dan met hèm... mijn kleine kerel! Het was niet goed, niet waar Addy, dat mama altijd zoveel met je sprak... Maar met Henri, met Van der Welcke kón ik me niet uitspreken. O, we zijn heel goed met elkaar, heel goed... Ik kan je niet zeggen hoe ik opeens verlangde naar Den Haag, naar de familie, de kennissen, naar jullie allen, allemaal! Ik schreef mama altijd geregeld, mama hield me van alles op de hoogte, zond me de portretten van de neefjes en nichtjes. Toch dwarrelt het me nu, dat ik jullie allen zie... Wij zijn ook zovelen... Ik geloof niet, dat er veel zo grote familie's zijn als wij... Bertha's huis is op zichzelf een druk huis... Bertha al grootmama... Het is ontzettend, wat worden we oud! ik ben twee-en-veertig! O, ik kon niet langer zo in Brussel wonen... we hadden niemand meer... onze kennissen verstrooid, weg... Van der Welcke verlangde ook naar Holland... Ook