Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/426

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dat jullie gedaan hebben... Neen kind, zoen me maar niet: oma is bitter... oma wil niet gezoend worden... De familie is de familie niet meer. Het is een grandeur déchue, kind... helemaal een grandeur déchue... Vroeger waren ze wat: de Van Lowe's... Geld is er nooit veel geweest, maar we hingen niet aan geld en het lukte wel altijd... Maar de familie telde mee... in Indië — in Den Haag... Wie van jullie maakt nu zo een carrière als grootpapa heeft gemaakt, als papa heeft gemaakt...? Neen, een gouverneur-generaal ziet men niet meer in de familie... en een minister ook niet meer... Het is een grandeur déchue, een grandeur déchue... Ach kind, oma heeft te veel verdriet... te veel verdriet op haar oude dag... De dood van papa heeft oma een erge slag gegeven... mama is sedert zo veranderd... zo veranderd... En oma ziet mama niet meer... nooit meer... Otto en Francis een enkele keer... en die lieve Louise... maar verder zijn jullie allen verspreid... er is geen samenhang meer in jullie... Ach, het is zo lief hij elkaar te blijven... een grote familie, samen... Waarom moest mama nu naar Baarn gaan.. Daar zijn niets dan rijke kooplui... dat is zo niets ons genre... En nu... weet je het, kindje... arme oom Ernst... ja... kind... Het is zo... het is waar... is het niet treurig, arme jongen... en heeft oma nu niet te veel verdriet op haar oude dag!! Lieve tante Constance brengt hem vandaag naar Nunspeet... ach, zonder tante Constance, wat zouden we hebben gedaan...? Een troost voor oma... dat is Addy... dat is een lieve, knappe jongen — en die werkt goed... later gaat hij in de diplomatie... dat is de hoop van de familie... Want, nu ja... Frans is goed gelukt... Maar Henri... Emilietje... die mislukt... daar in Parijs... met jou samen... Neen, kind, zoen oma maar niet... oma is bitter... En Karel past niet goed op... zei oom Van Naghel... Ze zeggen het dan niet altijd aan oma... maar oma merkt het wel, als ze denken, dat ze doof is en het zachtjes zeggen onder elkaar. Ach kind, oma moest maar sterven... Ze wordt te oud, kind, ze wordt te oud... Al dat verdriet had ze vroeger wel kunnen dragen... maar nu, kind... kan ze het niet meer... Nu kan ze het niet meer... Emilietje...

En zacht snikte de oude vrouw; de tranen liepen onophoudelijk... Zij liet zich nu maar omhelzen, hartstochtelijk, door Emilietje en zij hoorde al die lieve woordjes aan, waarmee haar kleindochter haar overstelpte... Constance kwam binnen en mama herkende haar dadelijk.

— Cony! Cony! Heb je hem gebracht...! En ben je terug!

Constance, verbaasd, omhelsde eerst Emilie: toen zei ze:

— Ja, mama, ik heb Ernst gebracht... met dokter Van der Ouwe en met dokter Reeuws... Hij was heel kalm.... Wij hadden een halve coupé afgehuurd en hij was heel rustig tussen ons in... Hij was zelfs stil en hield mijn hand vast,