Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/427

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

de hele tijd... Hij beklaagde me, ik weet niet waarom... Mama, huil niet: heus, hij is kalm en hij is daar goed... Zijn kamer is lief, het uitzicht vrolijk... dokter Van Heuvel en zijn vrouw zijn hartelijke, eenvoudige mensen... Het zal zelfs geen isolatiekuur zijn: hij eet met de andere patiënten aan tafel... Het treurige voor hem is, dat hij mist zijn boeken en antiquiteiten. Zijn boeken vooral, maar de dokter wil niet, dat hij leest... En hij moet wandelen...

— Maar wandelen, Cony, wandelen... Alleen? Hoe moet hij daar wandelen? Over die grote hei, alleen...! Hij zal verdwalen, hij is niet verantwoordelijk voor wat hij doet: hij zal verdrinken in een sloot!

— Neen, mama, we zullen goed op hem passen...

— Hoe meen je, kind...

— Het is gauw Addy's vacantie: ik ga met Addy naar Nunspeet en wij zullen met Ernst samen zijn...

— O, dat is lief van je, Cony... Maar ik zal je missen!

— Ik kom u geregeld zien, mama... Nunspeet is niet ver!

— O, kind, kind, wat zou ik doen zonder jou... O kind, dat je eindelijk tot ons bent teruggekeerd!... En je man, wat doet hij zonder zijn jongen...

— Hij zou ons eens komen opzoeken .. En hij zal op reis gaan met Vreeswijck... Ik ben alleen overgekomen om u te zeggen, dat alles goed gegaan met Ernst. Vanmiddag ga ik naar Nunspeet terug... En vandaag ga ik Bertha opzoeken in Baarn...

— Ik ga ook naar mama, zei zacht Emilie...

Toen zij zagen, dat de oude vrouw moe was, stonden Constance en Emilie op.

— Wij gaan, mama...

— Ja kind... Maar laat me niet lang alleen... Wanneer zie ik je weer?

— Over drie dagen.

— Zo lang...

— De anderen zullen bij u komen: tante Lot, Dorine, Adeline.

— Ja... maar ik ben toch veel alleen. Ik begrijp het niet: vroeger was ik nooit alleen... Ik hou niet van alleen zijn. Ik ben het niet gewend... Waar zitten jullie toch allen...

— Als u Dorine in huis nam, mama...

— Neen, neen... in huis niet. Niet in huis... Ieder moet vrij zijn. Maar ze kunnen me toch wel eens opzoeken. Ik zie nooit de kinderen... van Adeline...

— Maar mama, ik weet toch, dat ze eergisteren hier zijn geweest.

— Neen, neen... het is langer, het is langer geleden... Ik zie ook nooit je jongen.

— Ik zal hem vanmiddag zenden.

— Ja, doe dat... Waarom zijn we allen zo uit elkaar nu...