Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/428

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Het is nooit geweest, het is vroeger nooit geweest... Nu, dag kind... Zend je Addy? Kom je zelf gauw?

— U moet een paar dagen geduld hebben.

— Ja, goed... blijf maar bij arme Ernst... Je doet een goed werk... En zeg ook aan Adeline, dat ze me verwaarloost en dat ik de kinderen nooit zie... Nooit...

Ze kusten beiden haar moeder, haar grootmoeder... Toen de oude vrouw alleen was, schudde zij het hoofd op en neer... keek in de regen... en de tranen liepen over haar wangen... onophoudelijk... onophoudelijk...

Emilie had een rijtuig.

— Ik breng u thuis, tante...

Zij stegen in.

— In maanden hebben we je niet gezien, kind ...

— Neen tante... Ik kom uit Parijs... Ik ga mama opzoeken in Baarn.

— En dan?

— Ik keer weer terug, naar Parijs... Ik woon daar nu... Ik had gedacht u ook een visite te maken, tante...

— Kom dan binnen, kind, blijf hij ons lunchen.

— Dat wil ik wel, tante...

Zij stegen uit, voor de villa in de Kerkhoflaan. Emilie zond het rijtuig weg. Bij Constance zette zij haar hoed af, deed-af de tulle boa, verloor zo iets van haar te sterk geaccentueerde popperigheid...

— Emilie, zei Constance. Wij hebben nog éen uur. Kom bij me in mijn slaapkamer... Ik wil je spreken...

Zij gingen naar boven: Constance sloot de deur.

— Zeg me... Emilie... Hoe leef je daar... in Parijs...

— Met Henri, tante...

— Met Henri... Maar waarom zo, Emilie? Waarom je broer af te houden van zijn werk...

— Tante, ik hou hem niet af... Hij wil zo niet meer werken... Hij wil vrij zijn... en ik ook...

— Vrij... in welk opzicht...

— Wij voelen ons niet geschikt... voor een Hollandse maatschappij.

— Maar waarom met...

— Weet ik het... Een exotisch druppeltje in ons bloed, misschien... Tante, probeer het te begrijpen... U is ook veel in het buitenland geweest... Holland is eng... en ik... ik heb te veel in Holland geleden.

— Kind, ik heb geleden... buiten mijn land, en terug verlangd naar mijn land, toen ik het in jaren niet terug had gezien.

— Toch zal u me kunnen begrijpen... Tante, begrijp me... Ik ben onmogelijk meer, voor Holland... Henri ook...

— Hoe leven jullie daar: zeg me.

— Wij hebben beiden ons vaderlijk erfdeel.