— Ik weet hoeveel dat is... Er zijn grote schulden geweest. Jullie hebben niet veel ontvangen. Niet zo, dat je je kleden kunt, als je gekleed bent. Emilie, als je een beetje van me houdt, zeg me dan alles ronduit. Ik ben niet nieuwsgierig, maar ik hou van jullie... van jullie allen... en ik voel liefde en belangstelling voor jullie allen... Je kan niet leven van je vaderlijk erfdeel.
— Ik werk, tante.
— In Parijs? Wat? Wat doe je?
— Ik schilder... Ik schilder waaiers... En paravents... U weet, ik heb wel een aardig talentje... Ik doe ze met heel veel chic... In Holland zouden ze er niet van houden, zoals ik het doe... Maar in Parijs verkoop ik ze... voor twintig francs... voor vijftig francs... mijn paravents zijn van honderd francs... Ik klodder ze in een half uur... Ze hebben iets... ik weet niet wat... Chic... niets dan luchtige chic... Maar ik verkoop ze: ze zijn aardig...
— Daar kan ik dan niets tegen zeggen, kind.
— Ik ben er heel gelukkig mee geweest, tante. Ik heb voor oma een paravent meegebracht... voor u ook... voor tante Lot een waaier... Ik geef ze u cadeau; ik doe het in een ogenblik. Het is geen kunst, maar chic: ik zou zeggen: actuele chic...
Haar fijne vingertjes schetsten een fijn gebaartje van begin-eeuw-artisticiteit... en Constance, ondanks zichzelf, moest lachen.
— En Henri? vroeg Constance.
Emilie werd plots heel rood.
— Wat meent u...
— Wat doet Henri...
— Hij doet...
— Niets...?
— Neen. Hij doet wat... Maar tante, laat mij het u niet zeggen.
— Waarom kan je het mij niet zeggen...
— U zou het niet begrijpen... Henri verdient... geld, veel geld.
— Waarmee?
— Ik kan het u niet zeggen, tante... Het is niet mijn geheim, wel? Het is het zijne.
— Is het een geheim?
— Ja... het is een geheim.
— Dan zal ik er niet naar vragen.
— Het is een geheim... voor de anderen
Zij brandde om het te vertellen.
— Ik vraag het je niet meer, Emilie.
— Ik zal het u vertellen. Als u belooft het aan niemand te zeggen... Aan niemand! Henri is... clown.