— Neen, Emilie!
— Ja... hij is clown.
— Neen... neen!
Emilietje lachte schril, hoog-op.
— U wilt het niet geloven. Ziet u wel... Ik had het maar niet moeten zeggen... U kan het niet begrijpen... Als u hem zag... als clown... zou u het wel kunnen... begrijpen... Hij is prachtig, hij is uniek. Hij is geen vulgaire clown, geen August-de-domme... Hij is eenvoudig magnifique... Hij heeft van de kunst van de clown iets gemaakt... iets artistieks... iets van hèmzelf... Hij laat de mensen lachen en huilen, wat hij wil... Hij maakt zijn scènes zelf... hij tekent zijn costumes zelf... of ik teken ze voor hem. Hij heeft een manier om zich te grimeren... Hij heeft uitgevonden de weemoed van de clown... en daar is hij subliem in... Hij heeft een nummer, met zeker wel een vijftig kapellen aan ijzerdraad, die om hem fladderen... in het cirque... en waarvan hij er geen een grijpt... en als hij dat doet... lachen de mensen eerst... en huilen ze daarna... Begrijpt u... het is symboliek... Neen, maar u moet hem eens gaan zien... in Parijs... Hij is zo mooi... en zo artistiek... En om zich lenig te houden... doet hij gymnastiek... Hij ziet er veel beter uit... dan toen hij pierewaaide in Leiden... Hij is een mooie jongen... Hij weet het... hij grimeert zich nooit lelijk... Een moderne beeldhouwer wil zijn statuette maken... zo erg getourmenteerd, weet u... en art-nouveau... in die rol... met de kapellen om hem heen... Henri heeft heel veel gevraagd om te poseren... U zou het nooit hebben gezegd, tante; hier was hij een student als een ander... pierewaaide... sloeg geld stuk... Ik, ik hield altijd van hem... En daar in Parijs heeft hij dadelijk begrepen, dat hij wat doen moest, dat hij energie moest hebben... zijn leven maken moest en als met een bliksem is het tot hem gekomen...: clown! Maar clown... mooi... mooi... iets nieuws... niet zo maar een vulgaire clown...! Hij verdient een massa geld... ik weet niet hoeveel... En zo leven we, tante... vrij... onafhankelijk van alles — en iedereen... Maar tante, u is geschrikt. Maar u mag ons niet veroordelen... Hier was ik ongelukkig... hij ook...; daar... daar zijn wij gelukkig... gelukkig met elkaar... Ik hou van hem... en hij van mij... Ik weet niet wat het is: maar wij kunnen niet leven buiten elkaar... Daar in Parijs... denken ze, dat we amants zijn... willen ze niet geloven, dat we zijn broer en zuster... En zo is het... en zo zijn we gelukkig... en het kan ons niet schelen welke horreurs ze van ons in Holland vertellen. Denkt u, dat ik in Holland terug kom anders dan... om grootmama... u... mama, Otto te zien?... Naar u verlangde ik... Voor de anderen voel ik niet... Met oom Ernst heb ik medelijden... Maar ik wil verder mijn leven vrij... vrij hebben... van Hol-