Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/431

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

land... van familie... en vrij heb ik het moeten maken van mijn man... van mijn man, die ik getrouwd heb uit een vergissing... en die mij sloeg en mishandelde! Wij willen leven, tante en niet meer bestaan!!

Maar Constance wist niets te zeggen en zij sloot de ogen of zij een slag had ontvangen. Zij werd bleek. Zij wilde leven, niet meer bestaan Was het aan haar hen te veroordelen, aan haar, die zelf, heel laat, heel oud, te laat en te oud, behoefte had gevoeld te leven, en niet meer te bestaan? Maar... hadden zij hun leven wel gevonden in wat zij nu hun leven dachten... Wist zij nu niet, dat het ware leven niet is voor zich maar voor anderen? Wist zij het niet, ook al had zijzelf niet bereikt de lichtende steden van het nieuwe leven, die opgevizioend waren aan, voor haar, onbenaderbare kimmen? Had zij niet geraden dat het dàar was... en was zij niet zelf heel klein gebleken, toen zij had moeten benaderen zonder wie haar zo dierbaar geworden was, dat zij voor hem alles had kunnen vergeten, zelfs haar zoon, de troost van haar bestaan, zo dan niet van haar leven... Was zij niet zelf klein en mocht zij veroordelen, alleen omdat zij ouder was, en dus in minder valse schijnen van zelfbedrog zag de opglimpingen der zuiverste waarheden? Neen, zij veroordeelde niet... maar dat verhinderde niet, dat zij was geschokt... Zij kon wel begrijpen, nu... en toch was het ingeworteld vooroordeel daar... Zij wilde wel aannemen hun nieuw' fris vrij geluk in een leven zonder conventionelc banden, en toch bonden hààr die banden — zelfs trots haar zo nieuw kunnen-begrijpen... Zij begreep, en toch voelde zij een huivering, om wie niet gingen het plat getreden pad, de gladde baan van hun aller nette fatsoenlijkheid... Schemerde aan het eind der nieuwe wegen niet een vaagheid van tragiek!? Zou het volharden hun mogelijk zijn of wat zou het slot zijn van levensopvatting zo weinig banaal? Was aan mensen als zij allen, iets anders mogelijk dan banaliteit? Waren zij er niet voor geboren en opgevoed...? Zijzelf had wel nieuwe wegen gevonden, die opgingen naar steden van glans, maar zij had ze niet ingeslagen... Dit... waren dit nieuwe wegen, die naar steden van glans opgingen? Of was het moedwilligheid, jonge dartelheid alleen, die afweek van de gladde banen, de plat getreden paden...

— Emilie, zei zij. Als het waar is, wat je me zegt... zeg het dan niet verder... spreek er dan niet verder over...! Als grootmama het hoorde, zou het haar zo innig verdriet doen...! En als mama het hoorde ook!

— Neen tante, neen... het is ook een groot geheim... voor de familie... voor de kennissen. Ik heb er met niemand over gesproken dan met u... en ik zal er met niemand meer over spreken. Maar tante, kom, zo erg is het toch niet, dat u er zo ontdaan uit ziet... Wij hebben andere ideeën dan onze