Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/450

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

VIII


Die avond, in de laan voor het kleine hôtel, wandelde Addy, de arm in de arm van zijn moeder. De schaduwduisteringen pakten om hen heen, schel doorgloeid door de lantaren voor het huis.

— Mamaatje, ik moet eens met je spreken...

Zij gingen langzaam op en neer en de druk van zijn hand nu drong haar zachtjes vooruit, de duisteringen van schaduw door, uit de grelle gloed van het lantarenoog, en de weg op verder, waar, onder de grote starreluchten, de weilanden heel ver weg vluchtten naar de avondstreep heen van de horizon.

— En waarover, mijn jongen ...

Wat was hij oud voor zijn jaren, en ernstig! Zij voelde zijn hand op haar arm zwaar liggen als de hand van een man; zij hoorde zijn stem vol geluid, diep, een beetje liefkozender nu dan anders, klinken aan haar oor. Hij was nog een jongen, een gymnasiast, maar dat was om zijn jaren: om zijn ziel voelde zij hem een man en haar grote zoon, en, maakte het haar heel oud, het maakte haar ook heel gelukkig, rustig en veilig in zijn bezit — zolang zij hem nog niet had verloren... En nu, waarover wilde hij haar spreken? Want hij sprak nog niet, liep door, zwijgend... En vlug, nieuwsgierig, raadde zij wat het toch zijn kon, dat hij haar met die plotseling liefkozende stem wilde mededelen... wilde verkrijgen van haar... Want zij voelde in hem iets, dat hij haar vragen zou, een gunst bijna, een geschenk... Omdat hij zo leunde op haar, voelde zij, dat hij een zwaarte in zich had, een gedachte van zwaarte, die hij haar zeggen ging, om het lichter te hebben... Wat kon hij hebben, wat zou het zijn... Het was toch geen geld; hij was zo verstandig... hij wist zo precies wat zij missen kon... Was hij verliefd: een jongensverliefdheid...? Ja, zij besloot, dat het dat was... Had zij niet altijd gezegd: als Addy verliefd wordt, is het voor altijd, en zij was een beetje bang geworden voor dat ernstige hart van haar grote zoon...

— Wat is er dan? vroeg zij en zij voegde er aan toe, wat schertsend:

— Ben je verliefd?

Hij lachte even.

— Neen. Ik ben niet verliefd. Maar toch wil ik je iets heel ernstigs zeggen. Iets, dat je misschien verdriet zal doen, omdat je het altijd anders gedacht had...

— En wat is dat dan, Addy, zei zij, een beetje bang en tevergeefs zoekende.

— Het is dit, mama, zei hij kalm en heel rustig. Ik kan niet in de diplomatie gaan, — omdat ik dokter wil worden.

Zij zweeg, liep door, zijn arm op de hare en het was of grote,