Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/461

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Karel en Cateau, tegen etenstijd, hopende, dat zij hem vragen zouden, en dat hij nu eens niet altijd met de kameraden aan de officierstafel zou behoeven te eten... Maar zij vroegen hem niet, en bij zessen, bijna verlegen, hief Gerrit zijn grote lichaam zwaar op uit zijn stoel en hij ging naar de tafel, en de kameraden, en hij dacht, dat Karel en Cateau langzamerhand geheel en al vreemden waren geworden... En hoewel hij niet dweepte met Adolfine, deed hij laagheden, inviteerde zich er zelf en bleef er de avond hangen en hij moest zich bekennen, dat Adolfine, in haar eigen huis, waarachtig nog het beste was, en dat de avond nog zo heel ongezellig niet was voorbijgegaan. Constance was nu eens te Baarn, dan eens te Nunspeet; Van der Welcke was op reis — maar tante Ruyvenaer was in Den Haag — oom was naar Indië, — en tante Lot was toch maar altijd leuk:

— Ja... Herrit... Ghoede neus heb jij gehad om te komen, ja... Wij hebben nassi... Jij blijft eten, eenvoudigh maar, ja... Herrit.

Hij nam met dankbaarheid aan, voelde zich ineens warm gestreeld van binnen, waar eenzaamheid iets kouds in hem toevroor... Ja, hij bleef eten; hij hield van de Indische rijsttafel, zoals tante en Toetie die klaar maakten, en in stilte was hij blij, dat oom er van door was, want hij hield niet van oom. In het ruime huis van tante was een zekere leukheid, die hem heerlijk streelde en hem bijna week maakte, als dreef er een aroom van Java rond, dat hem herinnerde zijn kinderjaren... Het huis was vol Japans porcelein, er stonden opgezette paradijsvogels, er was onder een grote vierkante stolp een gehele passer — poppetjes als speelgoed: kleine warongs, kleine veestapels — er hingen Indische wapens; in tante's serre lagen matten op de grond, als in Indië — en Alima, al was ze Europees gekleed, vond Gerrit prettig te plagen, en hij betreurde het alleen, dat zij niet latta was, omdat hem dat herinnerde de latta meiden, die hij, kind in Indië plaagde:

— Boeang, baboe; baboe, boeang!

En uit het Japans porcelein, de paradijsvogels en de passer steeg altijd diezelfde aroom, door het hele huis dreef de aroom; iets van akar-wangi en sandelhout, en als tante rijsttafel maakte en Alima liep van de provisiekamer naar de keuken met een mand vol flessen met Indische kruiden, voelde Gerrit het water op zijn lippen komen:

— Tante, gaan we weer smullen!

— Allah dan toch, die Herrit! juichte tante Lot, ontzettend zwaar, met haar cascaderende boezem zonder corset, thuis; in de oren brillanten als kanjers; allah dan tóch, die Herrit, hij vermoordt zijn vader voor nassi!

En tante verheerlijkte: tante, bewegelijk geworden Hindoe-idool, liep van keuken naar kelder en provisie-kamer... Toetie