liep ook... Alima ook... De aromatische walm vulde het huis... Er zou zijn petis, zwart en geurig en prikkelend... o, alleen rijst met een droog visje, en petis! dweepte Gerrit en tante lachte zich tranen, blij gelukkig, omdat Gerrit van nassi hield... Maar er zou ook kroepoek zijn, goud greinig: de gedroogde vis, die hij het bakken opzwol tot brosse schulpen: schulpen, die kraakten in de ze brekende vingers en tussen de ze knarsende tanden; en dan zou er zijn lodeh: roomkleurig de saus en drijvende vol groenten en tjabé; en na de rijst had tante djedjonkong gemaakt: de koek van Javaanse suiker, waarboven glaceert de witte maïzena-laag; alleen betreurde tante, dat zij geen santen had, in Gholland, en alleen maar kon werken met room en met melk... En zette men zich dan eindelijk aan tafel, de drie meisjes, en Gerrit, de dweper Gerrit, dan lachten tante en nichtjes:
— Allah, die Herrit!
En zij bedienden hem om strijd, heel netjes, opdat niet de rijst een rommel op zijn bord zou worden.
— Neen, nièt door elkaar doen je eten! smeekte tante Lot. Die Ghollandse manier van totók... om alles door elkaar te doen, kàn ik niet uitstaan... Hou jouw rijst blank, zo blank als moghelijk...
— Ja tante, zo maagdelijk als een jong meisje! riep Gerrit met glinsterend oog.
En tante lachte weer tranen, om die Herrit: te erg toch, seg!
— En nou jouw lodeh in de kleine kommetje... nà ja...... En dan de sambal, netjes op de rand van jouw bord: niet door elkaar doen, Herrit... Jaà, die Herrit... Próef dan eerst.. ieder sambal met hapje rijst... nà ja... so... De kroepoek op de tafel maar... nà ja... so... Kom... àl... Smul nu maar... Allàh toch, die Herrit... hij vermoordt zijn vàder voor nassi... Kassian, Van Lowe!
En tante meende met die laatste uitroep, dat Van Lowe, de vader van Gerrit, al lang dood was en dat Gerrit dus voor nassi zijn vader niet vermoorden kon: hoe dan ook, tante kreeg nu heuse tranen van gevoel en niet meer van lachen in de ogen: kassian, Van Lowe...
Gerrit voelde zich niet eenzaam meer, en dacht aan geen vreemde gevoelens. Hij at zijn rijst met tact; hij at er bedachtzaam van, om er zo veel en zo lang mogelijk van te genieten, maar dat was een inspanning, hoor; nu was het tante, dan Toetie, Dotje en Poppie om strijd:
— Herrit... neem nog wat sambal-tomaat. .. Herrit, vul bij jouw lodeh... Herrit, neem ketimoen, dat is fris, als jij brandt...
En hoewel Gerrits verhemelte was als een gloed, hoewel de sambal opsteeg naar zijn slapen, tot hij er een congestie van kreeg als van een borrel, at Gerrit maar door... nam nog een