Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/486

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hijzelf het meest onder de bouderie, en niet goed wetend hoe hij zijn houding langzamerhand zou veranderen, terwijl die kalme glimlach van Addy beduidde: vadertje moet zich toch wel gewonnen geven, want het is niets dan redelijkheid, die ik wens.

En Gerrit, behagelijk, zag hem aan, hopende, dat zijn jongens ook zo zouden worden, maar Paul, zodra hij Addy zag, schitterde uit in spot, een spot, waaronder school een bestuderende belangstelling, en die de jongen rustist aanhoorde, met zijn ernstige, blauwe blik in zijn jong blond fris gezicht:

— Zo aanstaande heer professor... waarde dokter in spe... hoe gaat het met de patiënten? Heb je er veel, op het moment? Is de mensheid sedert uw hygiënisch optreden toegenomen in vitaliteit en primordiale levenskrachten? Levensinblazer! Op wie ga je het eerst je krachten beproeven, Esculaap? Op leden van je familie zeker? Krijgen we het eeuwige leven van je, Addy? Nu maar, mij hoef je het niet te geven... Kan je niet maken, dat het menselijk lichaam in de toekomst wat zindelijker functionneert? Daar moeten we nu altijd in bewondering voor neerknielen: voor dat kunstwerk van de Schepper: het menselijk lichaam, en wat is er smeriger dan het menselijk lichaam? Vies huis van vlees, waarin kwijnt onze arme, kleine ziel... Addy, als je later nu knap bent, haal er dan eens alles uit: darmen, ingewanden, de hele rommelse boel... en zet er voor in de plaats een zilver machinetje, dat je tenminste poetsen kunt... als er dan een machine zijn moet!

De jongen werd nooit boos, stond voor zijn oom, en legde zijn hand op Pauls schouder, en zag hem aan, en zei:

— Waarom ben je nu niet altijd zo vrolijk, oom?

— Vrolijk? Vind je me vrolijk? Hij vindt me vrolijk, terwijl ik vloek tegen het menselijk smeer! Is dat je diagnose, professor? Nu man, die is al heel mis, hoor! Je krijgt er nooit je tientje voor! Vrolijk, God neen, jongen, dat ben ik helemaal niet... Zolang het leven zó smerig is als het is... ben ik zo melancholiek als ik maar zijn kan... Genees me, maar maak eerst de Augias-stal schoon, kerel... In onze ziel is nog éen rein plekje, maar verder is alles vuil! Nu zeg me, met wie begin je dan? Zou je niet oom Gerrit kunnen genezen...? Hem betere eetlust geven...? En gezondere slaap...? Een frissere kleur...? Hem zijn grote body wat leren bijwerken... Kijk eens, hoe kwijnend hij er uit ziet...

Er was in de blague van Paul iets, dat Gerrit heel onaangenaam aandeed, maar Gerrit lachte luid, als vond hij het een onbetaalbare mop, dat Paul hem toewenste betere eetlust, gezondere slaap... Spotte Paul? Zag Paul iets door zijn schijnkracht heen... En Addy, zou hij later zien? Neen, niemand zag: onzichtbaar voor allen wroette de duizendpoot...

En hij stond op, om zichzelf nog een grogje te bereiden, maar hij bereidde het zo, dat het bijna niets was dan warm water met citroen.