Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/511

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Zij klemde hem tegen zich aan... Zij deelde hem mee hoe het huiverde om haar heen... Zij was heel zenuwachtig... en zij zeide hem, ze dacht, dat er iets gebeuren ging... grote treurigheid... onheil... ongeval... zij wist niet wat...

Zij stortte haar angstige ziel bij hem uit, kruipende in zijn armen...

— Het is te gek, Addy... ik zal kalmer zien te worden.

Onder zijn blik werd zij kalmer... O, wat had hij heerlijke ogen... Als zij in ze keek, werd zij kalmer...

— Addy... je ogen...

— Wat moesje...?

— Ze worden helderder van kleur... wel ernstig als altijd... maar ze worden helderder...

— Wat vind je nu weer in mijn ogen...

— Ze zijn grijs geworden...

— Wel neen...

— Ja, ze worden grijs... Blauwgrijs...

Hij lachte haar een beetje uit. Zij bleef met haar hoofd op zijn schouder, zag in zijn ogen. Zij werd heel kalm, in een laatste, diepe zucht...

— Mijn kind... hoor... hoe het waait...

— Ja, mama...

— Soms ben ik bang voor de wind...

— En soms houdt u van de wind.

— Ja...

— Je bent een heel zenuwachtig moedertje...

— Zou het niet zijn ... Addy... dat ik zo vreemd ben... om een voorgevoelen...

— Voorgevoelen...?

— Hecht je er aan...?

— Ik weet niet... Ik heb ze niet...

— Ben je erg positief, Addy... of...

— Ik weet niet, mama...

— Neen, je bent niet positief... Het is zo vreemd: je hebt een fluïde... ie positieve mensen niet hebben kunnen... Je kalmeert... Als ik tegen je aanlig, word ik kalmer... Hoor, hoor, hoe het waait.

— Ja... het stormt... Laten we er samen naar luisteren, mama... Misschien horen wij iets... in de storm.

Zij zag hem in zijn ogen. Zijn ogen lachten. Zij wist niet of hij ernst sprak, schertste.

— Ja ... zei zij, en kroop dichter in zijn arm, voelende, dat zij hem nog had, hem nog niet had verloren. Laten we horen naar de storm... of wij iets horen... in de wind...

En zij bleven stil, zonder woorden. De lampen waren niet op, alleen het haardvuur danste met weerschijn en met schaduw over de wanden der kamer... De wind zwiepte aan van heel ver, uit geheimzinnige wolkenluchten. Hij gierde om het huis, joeg langs