Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/534

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

 

Wie riepen hem daar dan toch weg van die vrouw... Wat waren die stemmen, die hij vaag herkende... Was het niet de stem van zijn lievelingszuster, was het niet de stem van haar man: van beiden, die uit Parijs hadden gebracht het lijk van Pauline... Ja, hij herkende ze, dat waren...

— "Kom mee... Gerrit... kerel... je bent ziek... Wat doe je hier... bij die vrouw... bij dat lijk... Zij is blauw, verdronken in de vijver van het Bos te Parijs... Heb je die vrouw gekend..."

— Ja... ja, hij had haar gekend...

— "Kom mee, kerel..."

— "Broer, kom je!"

— Constance! fluisterde Gerrit. Je hebt haar gehaald uit Parijs...

— Ritmeester? vroeg de portier.

— Ja... Daar ligt ze... Daar ligt ze dood...

— "Gerrit, kom mee!" riepen de stemmen.

— Leg nu je bloemen over haar heen...! Constance... leg je bloemen over haar heen... Ze ligt daar zo koud en alleen... en het is er zo groot, zo groot... als een kerk... ze ligt als... in een koude kerk... Leg bloemen bij haar neer...

— Wat zegt u, ritmeester...

— Ja... leg bloemen bij haar neer... Leg bloemen bij haar neer... Constance...

— "... Ga je nu mee..."

— Ja... ja, ik ga mee...

Daar... daar lag ze... maar geheel het laken bedekte haar. Zij was niets dan een blauwe, roerloze vrouwevorm... onder een laken... Nu over het laken lagen er bloemen, al die witte bloemen van zijn verbeelding... Nu scheurden in stukjes zijn vingers de plank, die hij droeg op zijn hart en strooiden ze tussen de bloemen, zo klein, zo klein in stukjes... dat ze waren als bloemblaadjes... niets meer... over de vrouw... De stemmen riepen ...

— Ja ja... ik kom mee... Ik kom mee...

De stemmen lonkten hem als naar huis, naar bed, en hij draafde door de drakebloedregen-straten...

Thuis, zond Adeline dadelijk om de dokter... Het was een typheuze koorts.

 
 

XIII


Die volgende morgen... in een mist... in een mist, die regende, aan het station de afwachtende bloedverwanten — Otto Van Naghel — Karel — Van Saetzema — oom Ruvvenaer, pas uit Indië terug — Paul, Addy — somber de gezichten, hoog opgeslagen de kragen der jassen... in de wachtkamer, op het