Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/582

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

had zij hem ook getrouwd...! Had zij niet iedereen kunnen trouwen... in Den Haag...? In haar matsuffe onverschilligheid, doormengd met nijdige wrok, voelde zij zich martelares... Was zij niet heel mooi... een heel mooie vrouw...? Had zij niet iedereen kunnen trouwen... ook al was haar vader een arme zeeofficier... ook al was er van haar moeders kant geen geld... Zij was mooi — en al héel jong had haar dit in het hoofd gespeeld...: een goed huwelijk, een goed huwelijk vooral... niet meer de misère en de burgerlijke troep van het huis van papa en mama... O zeker, ze hield veel van haar man... maar nu werd het alles zijn schuld: hij... hij verwaarloosde haar... Was zij niet een martelares...? Diep in zich wist zij het wel, dat zij hem niet alléen voor hemzelf genomen had... dat zij het wel degelijk had heerlijk gevonden, zij... een Smeet, eenvoudig Mathilde Smeet... te huwen baron Van der Welcke... veel geld... een chic huwelijk toch... al woonde de familie niet meer in Den Haag... Barones Van der Welcke ... Op haar kaartje: Baronne Van der Welcke... een kroontje op haar zakdoeken, een wapentje op haar brievenpapier... o, wat een streling, wat een streling... Gelukkig, eindelijk, haar japonnen in Brussel te bestellen... niet meer te kennen de naar ranse boter en gemorste petroleum riekende misère van het ouderlijk huis... ze nu zich afschuddende, ze dompelende, verdrinkende in het verleden, die misère... als een schurftige hond in een plas... Driebergen... nu ja... Maar het zou niet altijd Driebergen blijven... Zij maakte zich wel sterk haar man te tronen uit die familie-regering... hem te tronen naar Den Haag...: daar zou hij zijnde jonge dokter à la mode... een mooi huis... chique kennissen... een loge in de opera... gepresenteerd aan het Hof... barones... baronne Van der Welcke... Zij had nu twee kinderen... een jonker en een freule... en het was sterker dan haarzelf... maar zij wist, dat zij moest oppassen en het niet zo aan de kindermeid merken laten: Geertje... heb je de jonker zijn handjes gewassen...? Geertje, doe je de freule het witte japonnetje aan...? Want zij had wel opgemerkt, dat de anderen het nooit zeiden, tegen Geertje of de andere meiden... Nooit jonker, nooit freule... altijd maar, zo eenvoudig weg: Constant en Henriëtte... zelfs wel Stan en Jet... en als de anderen er dan ook bij waren, zei zij het hun na... Stan en Jet... maar o het genot, zodra zij weg waren, het Geertje weer eens uitdrukkelijk te zeggen... de warme streling in haar ziel, dat zij was niet alleen barones, maar de moeder van een freule en een jonker: Geertje... heeft freule Henriëtte haar melk gehad... Geertje... doe de jonker zijn nieuwe schoentjes aan... Neen, zij kòn het niet in zich onderdrukken en toch was zij verstandig genoeg om te weten... en fijngevoelig genoeg om te voelen... dat de anderen... het in haar burgerlijk vonden: dat freule en jonker van haar kindertjes zeggen...