Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/588

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

jongen al herinnerde afgezien te hebben van zijn vader... die hij zich nog heel goed herinnerde, snijdend het vlees in de kleine eetkamer van de Bankastraat... Dat was zijn taak, die van Guy, zuiver het vlees te snijden en hij had maar door willen snijden, tot het geheel in zuivere plakken neer op de schaal lag, zo Constance hem niet gewaarschuwd had:

— Zo is het misschien wel genoeg, Guy...

De jongen gaf juist het bord aan de meid, opdat zij zou rond gaan, toen, in de voortuin een rijtuig inreed...

— Hoor! zei Constance.

— Dat is zeker Addy! juichte Gerdy.

— Dat is Addy, dat is Addy! riep Klaasje.

— Ja, zei Van der Welcke; dat is zeker Addy...

Er werd hard aan de bel getrokken; een sleutel tegelijkertijd knarste in de voordeur.

— Dat is Addy! riepen zij nu allen, met vrolijke gezichten van afwachting, blij, dat hij terug was.

En Gerdy, bewegelijk, stond op. Mathilde had ook willen opstaan, maar toen Gerdy zo vlug was, bleef zij zitten.

— Zo Addy, ben je terug! riep Gerdy in de gang, helder. O maar wat een kou, wat een wind!

De meiden, ook blij, liepen druk, drie om éen handkoffer... Om Gerdy, die de deur had opengelaten, tochtte het tot aan tafel... Maar Addy was binnengekomen, en al hun stralende gezichten zagen tot hem op. Zij hadden hem vijf dagen gemist. Zij hadden hem vijf dagen verloren.

— Goeien avond, allemaal!

Hij gooide zijn natte jas uit, Truitje ving die op. Hij groette hier en daar in het rond, maar kuste niemand, gaf geen hand. Hij zag er moe uit en zijn boordje hing slap, van de regen.

— Wil je je niet eerst wat verkleden, Addy? vroeg Constance, blij lachende, omdat hij er was.

— Neen, mama, liever niet. Ik heb honger. Geef me een glas wijn...

Zij zagen het dadelijk aan hem. Hij was uit zijn humeur. Al hun stralende gezichten, dadelijk, doofden uit en zij zwegen stil. Guy, naast hem, schonk hem in, zonder een woord. Addy dronk het glas uit. Zijn blikken, moe, keken op onder zijn wimpers; zijn gebaren waren nerveus en hakkerig. Als Addy uit zijn humeur was, zwegen zij stil, doofden zij alle klank van hun stemmen, alle glans in hun ogen. Niemand wist iets te zeggen. En Constance moest zich geweld aan doen, om te vragen:

— Hoe heb je het gehad in Amsterdam?

— Goed...

Hij zei het koel, als verzocht hij haar niet verder te vragen naar Amsterdam. Ook na haar vroeg niemand meer; hij zou er later wel van vertellen. Nu spraken zij onder elkaar, gedwongen. Het speet hun, dat Addy was uit zijn humeur, maar zij namen het hem niet kwalijk. Hij was zeker moe: hij had het druk gehad.