Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/597

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hij: Dokter, mag de oude man je wat geven... Toen gaf hij mij drieduizend gulden... "voor je armen, dokter; je weigert ze niet, nietwaar..." Ik heb gemeend ze te moeten aannemen... Het deed hem pleizier, mij dat geld te geven... De volgende dag — dat was vanmorgen, toen ik terug kwam... was hij veel minder helder... hij sprak even over mama en zo als hij over haar sprak, begreep ik, dat hij meende, dat zij nog heel jong was... Toch begreep hij wel, dat ik haar zoon was... Toen drukte hij mij even de hand, en zei. "Dokter, ik ben blij je gezien te hebben... Groet je moeder... van de oude man... en groet je vader ook..." Toen ben ik gegaan, en toen ik na een uur weer informeerde, zei de knecht mij... dat hij gestorven was...

Van der Welcke zat roerloos in zijn stoel, gebogen, de handen hangende tussen de knieën. En hij zei niets, hij staarde... Vóor hem duizelde het verleden, duizelden de dingen van vroeger... Het was of wat eens was geweest... nooit verging... of er nooit iets was te veranderen aan wat eens was begonnen... Hellende ging het leven... Zijn starende ogen zagen Rome, een kamer, hoog, in een oud paleis... Constance, vluchtende langs een binnentrap; hij, staande als een dief voor de oude man... de oude, waardige man, die hem was geweest als een vader... Nu... nu was hij gestorven... En Addy was aan zijn sterfbed geweest! En de groeten, de laatste groeten, bracht, als een vergeving zijn zoon van de stervende mee! Van der Welcke staarde, hij staarde steeds, roerloos, en een snik kropte op in zijn borst. Zijn ogen, als van een kind met de altijd jonge blik, vulden vol grote tranen. Toch bedwong hij zich, bleef hij kalm. En kalm zei hij slechts:

— Weet mama... dat, Addy?

— Neen vadertje... ik wou het u... het eerst vertellen. En u brengen... de groeten van de oude man... en...

— En...

— Zijn vergeving...

Dieper boog Van der Welcke's hoofd, de grote tranen vielen op de grond. Nu was Addy opgestaan en hij naderde zijn vader.

— Vadertje...

— Mijn jongen... mijn jongen!

— De oude man zei het zo...: zeg je vader... dat... ik hem vergeef... en... zeg het ook aan je moeder...

Om zijn vaders hals sloeg Addy zijn arm, en nu snikte Van der Welcke aan de borst van zijn zoon. Nu kon hij zich niet houden. Eén grote, luide snik, krampende hij zich, als een kind, aan zijn kind... Was het zo niet altijd geweest... het kind, trooster van zijn vader...? De zoon nu zijn moeders trooster... Emotie, éen ogenblik slechts, door de kalmte der oudere jaren, maar ogenblik, vol als geheel de ziel en geheel het leven van een kleine mens. De oudere man voelde héel zijn ziel, en hij zag héel zijn