Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/619

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

drukten uit een obsessie van stille verveling, terwijl vol van dingen des verledens de kamer scheen, en de stem van de wind buiten, en de treurige vrouwen oma, Adeline, Emilie — als drie geslachten van dromenmelancholie haar beklemden, tot Addy binnenkwam, een uurtje, vóor hij boven weer ging studeren...

 
 

IX


Het regende toen Adolfine 's morgens te Zeist-Driebergen stapte uit de trein en zich haastte naar de tram, die zij juist op het punt zag te vertrekken. Zij zag er heel moe uit en mager, met een bitterheid om haar dunne nijdige lippen, en een verwijt in haar toch scherpe ogen, en plotseling bedacht zij, speet het haar, dat zij niet een betere mantel had aangedaan.

— Conducteur, wil je ophouden bij de villa van baron Van der Welcke?

— We gaan de villa niet langs, mevrouw, maar het huis ligt toch dicht bij de baan...

— Zal je me dan zeggen, waar ik uit moet stappen...

De conducteur beloofde en Adolfine, plotseling, werd heel nerveus. Ja, dat zij al die jaren — al die jaren, dat Constance woonde te Driebergen — hen ook nooit eens was komen opzoeken — eigenlijk uit een rancune, omdat zij zich van mama hadden geaccapareerd, omdat mama bij hen was in komen wonen... In al die jaren had zij haar moeder nooit, had zij Constance maar nu en dan eens — te Baarn, bij het sterven van Bertha, terloops in Den Haag — gezien, enkele woorden met haar gewisseld, waar zij elkaar ontmoetten, toevallig, bij tante Lot, en ook Addy had zij maar heel zelden gezien. Nu speet haar dat wel, nu leek het zo vreemd, om zo ineens aan te komen en daarbij, aangekondigd had zij haar visite niet, omdat zij er tegen op had gezien het briefje te schrijven... Als Constance nu maar niet uit was... of van huis weg... naar Utrecht misschien... Amsterdam... voor boodschappen, dat kon toch zijn... Zij kwam wel geheel als een vreemde aan, en haar hart klopte, en nu bijna had zij berouw, dat zij tot deze stap was overgegaan... Er bestonden toch wel andere dokters dan Addy, die nog zo jong was, onervaren... en toch... en toch... In haar nervoziteit kwamen de tranen haar in de ogen, voelde zij zich overweldigd door haar verdriet, al haar bitterheid van de laatste treurige jaren... Het was heel triestig in huis, Van Saetzema, gepensionneerd, sukkelend de laatste tijd, lijdende aan een maagkanker, — de jongens, Jaap naar Indië als ambtenaar, Chris en Piet, officier en adelborst, niets latende horen van zich, nu zij het ouderlijk huis niet meer nodig hadden, — Caroline, bitter omdat zij niet trouwde, en haar jongste, Marietje, de laatste tijd zo zwak,