Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/630

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Waarom niet. Ze woont bij je in.

— Omdat wij alle moeilijkheid willen vermijden met een van de broers of de zusters.

— Maar wie van ons zou je moeilijkheid maken, zei Adolfine, heel nederig.

— Zo als wij het nu doen... is alle moeilijkheid uitgesloten.

— Ja... zei Adolfine. Ik had toch gedacht...

— Dat we alle interesten van mama's vermogen ontvingen...

— Ja. Dat geld ligt daar nu toch nutteloos...

— Des te meer hebben mama's kleinkinderen later.

— Ja, zei Adolfine, heel verwonderd, zich herinnerend de lange gesprekken, die zij al die jaren in Den Haag had gehad met Saetzema, Karel en Cateau — omdat Van der Welcke en Constance zich accapareerden van het geld van mama, daar, stilletjes te Driebergen. Waarom heeft de notaris ons dat niet gezegd!

— Ik dacht, dat jullie het wisten.

— Neen, zei Adolfine nederig, en zij zeide haar niet, dat de notaris het eens verzekerd aan Karel had, maar dat zij geen van allen het hadden willen geloven. Dus mama leeft... eigenlijk op jullie kosten.

Constance glimlachte.

— Mama heeft zo weinig behoeften... arme mama.

— Je hebt toch een aparte meid voor mama?

— Ja, dat is het enige.

— Dat maakt toch alles weer duurder, in de keuken — belasting?

— Ja, zei Constance kalm.

Zij hoorde Van der Welcke en Addy de trap afkomen; zij kwamen binnen, vader en zoon. En het was vreemd hen te zien naast elkaar. Van der Welcke met zijn jong-leuke heldere gezicht en zijn kinderlijke ogen, ook al grauwden zijn haren, en al was hij wat rond van het zitten; Addy er naast, met zijn klare ernst van heel ouwelijke jonge man, de grauwe ogen vol dingen van zorg en peinzing...

— Addy vertelt me, dat het zo slecht met Marietje gaat? begon Van der Welcke, als inleiding.

Adolfine had een grote snik, die haar ophief: zij knikte het hoofd van ja en zij huilde.

— Nu, zei Van der Welcke, die van tranen altijd beroerd werd. Als Addy haar graag hier heeft... om haar beter te observeren... dan kan ze gerust komen, hoor Adolfine... We zullen wel een bedje voor haar spreien... Het is hier bij ons toch het asyl.

En omdat Adolfine heel hevig begon te snikken, voegde hij er bij, zijn hand even op haar schouder.

— Kom, kom, heb maar goede hoop... Addy zal haar wel beter maken.