Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/643

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dat zij in snikken had uitbreken kunnen, om haar moeder, haar broer — om dat kind van haar arme broer Gerrit! Maar zij beheerste zich heel sterk, zij sloeg om Ernsts schouder haar arm, voerde hem weg van mama, en Adeline, Emilie kwamen hem begroeten. O, de dingen van vroeger, niet de vroegere, waarvan nog de atomen zweefden door dit huis: die der oude mensen, — maar de dingen van hun eigen vroeger, van hun aller eigene verledene dode jaren, jaren van nog niet lang geledene jeugd, hoe drongen zij tussen hen om, hoe waren zij vol in de even somberende kameratmosfeer, terwijl de sneeuw-weerschijn naar binnen glimpte en hel weg verwaterde in de oude spiegels... Hoe kwamen zij hier allen zo... hoe kwamen zij hier allen zo... als in een toevlucht, als in een veiligheid, stille haven van eenvoudige liefde...? Hoe week werd zij, hoe week, toen zij haar man, haar zoon zag binnenkomen, zij beiden, zij beiden, die... Zij kòn haar gedachten van weekheid en weemoed niet meer vervolgen; ook Alex kwam binnen, en in hem, zo jong, zo jong, o, zag zij ook al het verleden — uit zijn ogen, plotseling, flitsen haar toe met het vizioen van de dood van zijn vader... Maar ook de meisjes kwamen nu, en toen Gerdy met Guy kwam, lachende, lachte zij ook, om hun vrolijkheid, hun blonde levenslust, beiden jong, sterk, gezond, eenvoudig... Gelukkig, gelukkig zij beiden! O, hoe meer het verleden zich opstapelde, hoe meer het schaduw sloeg over het heden, maar zij beiden, Gerdy en Guy, zij waren jong, sterk, gezond, eenvoudig... Gelukkig, gelukkig! En met een lach bijna van geluk, hoe intens zij ook voelde alle verledene dingen, vroeg zij Addy:

— Is het nu niet te druk voor oom Ernst?

— Ik breng hem naar huis, zei Addy.

— Zou hij hier niet eens kunnen blijven eten?

— Misschien later eens; eerst moet hij wennen. Vooral hem nu niet dwingen...

En hij stelde Ernst voor naar huis te gaan.

Maar Ernst vroeg:

— Wanneer komen mijn kisten....

— Morgen, oom.

— Zie je... om de boel op orde te brengen.

— Ik zal u helpen.

— Help je me... met het uitpakken?

— En ik zal u ook helpen, oom, zei Guy.

— Ja, zei Ernst. Dat is goed... Zie je, fluisterde hij tot Addy...

— Wat oom?

— Het is niet goed, dat de vazen... zo lang in de kisten blijven... Jij gelooft het natuurlijk niet, maar...

Hij voltooide niet, wilde niet zeggen, dat de vazen stikten in de kisten tussen papier en stro, wilde het niet zeggen, omdat Addy wel goed was, een goede jongen, maar niet begreep, dom, dom, als allen...