— Herinnert u zich... herinnert u zich... Met zulke regen... met zulke regen kwam ik bij u en bleef ik bij u... en ik kon het niet zien, dat u niet met oom gelukkig was... en weet u wel... ik sprak er over... ik zei onhandigheden... ik vroeg u te proberen met oom gelukkig te zijn omdat het mij zo een verdriet deed... Herinnert u zich... herinnert u zich... En nu, tante... nu komt het mij voor... of... al is er dan veel hetzelfde gebleven... dàt toch wel is veranderd... of het nu zo veel beter geworden is tussen u... en oom... tussen u... en oom...
— Kind... wij zijn oud geworden en alles heeft zich zo verzacht... en oom... oom is wèl heel goed.
— Ja, hij is goed...
— Hij is eenvoudig-weg goed...
— Dat ziet u nu in.
— Ja, dat zie ik nu... dat beken ik...
— O, dat doet mij pleizier... Ja, wij zijn oud geworden.
— Jij niet.
— Ik ook, zei zij zacht lachende. Ik ben jong, maar ik ben ouder dan mijn jaren... En tante, zeg, herinnert u zich... voordat wij naar Baarn zouden gaan, kwam u eens bij ons... wij waren juist in de verhuizing... u liet mij roepen en u vroeg mij... u zei mij... dat Charles... dat Charles van mij hield... en ik weigerde... herinnert u zich... herinnert u zich...
— Zou ik mij dat niet herinneren, kind... en nu... nu is het tòch zo geworden... en nu is het ook goed, niet waar...
— Ja, tante, het is goed tussen ons nu... en ik heb mijn kinderen... Herinnert u zich nu... herinnert u zich... eens kwam u te Baarn bij ons... en ik was heel melancholiek en u nam mij in uw arm, u nam mij tegen u aan... en u... vertelde mij... een sprookje... van de kleine ziel.. die liep door de ijdelheid... heen naar de extaze... Herinnert u zich... en toen de extaze... doofde... toen vond ze... de kleine ziel... een korrel... een grein... maar die haar toch genoeg was, omdat ze zelve zo klein was, de ziel... Herinnert u zich, tante... herinnert u zich...
— Ja kind, ik herinner mij... Het waren heel kleine woorden om je wat te troosten en op te beuren... En nu heeft de kleine ziel... de korrel gevonden, niet waar...
— Ik geloof het wel, tante... maar onder... onder dat alles... van kleine gewone dingen... blijft heel veel melancholie... Misschien is dat slecht... en moest het zo niet zijn...
— Maar als er verledene dingen zijn... als er geleéfd is vroeger, kind... dan is er altijd de melancholie, en hebben wij er ieder ons deel niet van... juist omdat wij diep voelen... heel diep voelen misschien... onder onze donkere luchten... en omdat ons gevoel àltijd bij blijft... en ook onze melancholie...
— Misschien, tante, is het zo... En zo gaat het voort,